Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2525/GB, 19 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/2525/GB

Betreft: [klager] datum: 19 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 juli 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 30 maart 2010 gedetineerd. Hij verbleef voorheen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (P.i.) Zwolle. Op 7 januari 2015 is hij geplaatst inde gevangenis van de locatie Roermond, waar een
regime van beperkte gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing. De door hem nog te ondergane vrijheidsstraf duurt nog minder dan 18 maanden en eindigt op 13 juni 2016. Aansluitend dient hij weliswaar eventueel nog gijzeling of lijfsdwang te ondergaan in
het
kader van een ontnemingsvordering maar die maatregel mag enerzijds niet meewegen bij het berekenen van de termijn van detentie en anderzijds geldt dat hem het betalen van die vordering door het CJIB, het gerechtshof en de inrichting feitelijk
onmogelijk wordt gemaakt. Klager heeft al vaker aangegeven dat hij wil betalen maar mag dit niet. Klager wil in de gelegenheid worden gesteld om het geldbedrag (ad € 40.000,=) op te halen en het eerste deel van zijn betalingsverplichting daarmee
voldoen. Hem wordt die mogelijkheid niet geboden. In vonnis van het gerechtshof te ’s Hertogenbosch staat letterlijk vermeld dat klager niet mag beginnen met betalen. Overigens heeft klager in die zaak nooit een dagvaarding ontvangen en zich dus ook
niet tegen de betreffende feiten kunnen verdedigen. Klager erkent tijdens een eerdere detentie te zijn ontvlucht vanuit de b.b.i. “Maashegge”, maar daar had klager toen een goede reden voor. Klager wil zijn beroep graag mondeling en in aanwezigheid van
zijn raadsman mr. B.M.A. Jegers toelichten. Klager heeft daarnaast in zijn schrijven van 7 september 2015 zijn ongenoegen geuit over de wijze waarop de casemanager en de directeur zijn detentieverloop zo veel als mogelijk proberen te traineren. Hem
worden daarbij zijn verlofmogelijkheden en detentiefasering door de neus geboord.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager ondergaat een gevangenisstraf die eindigt op 13 juni 2016. Daarmee valt zijn strafrestant binnen de termijn van 18 maanden als genoemd in artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing (hierna: de Regeling). Jegens klager is
daarnaast nog een ontnemingsmaatregel van kracht, waarbij, indien klager de vordering niet voldoet, zijn detentie met 540 dagen wordt verlengd en zijn (fictieve) einddatum komt te liggen op 5 december 2017.
Op zich kan de insluiting op grond van de ontnemingsvordering niet in de weg staan aan detentiefasering. Indien klager thans in een b.b.i. zou worden geplaatst en er vervolgens geen betalingsregeling wordt getroffen met het CJIB, zou hij na ommekomst
van de gevangenisstraf moeten worden ingesloten in een huis van bewaring. Daargelaten het feit dat een dergelijke volgorde minder ideaal is, bestaat in een dergelijk geval het risico dat klager zich vanuit het b.b.i.-regime zou kunnen onttrekken aan
detentie nog voordat hij zou worden ingesloten voor het ondergaan van de lijfsdwang. Klager heeft zich ook eerder aan detentie onttrokken. Klager heeft gelijk als hij stelt dat de selectiebeslissing onvoldoende is gemotiveerd doordat alleen is gewezen
op het feit dat zijn strafrestant meer dan 18 maanden zou bedragen. Bij de beoordeling van klagers geschiktheid voor plaatsing in een (z.)b.b.i. hebben de volgende aspecten een rol gespeeld:
* klager heeft aangegeven nu niet te kunnen voldoen aan de voorwaarden die het CJIB heeft gesteld met betrekking tot een betalingsregeling;
* indien klager de vordering niet voldoet, wordt de detentie van klager met 540 dagen verlengd en schuift zijn einddatum van detentie op naar 5 december 2017;
* klager heeft zich eerder aan detentie onttrokken en is toen na veertien maanden aangehouden en ingesloten;
* klager heeft een executie-indicator en op dit moment ontbreekt nog het vereiste advies van het Openbaar Ministerie (OM) omtrent het verlenen van (regimaire) vrijheden;
* hoewel een recent reclasseringsrapport waarin een juiste inschatting wordt gegeven over het recidiverisico en het nakomen van afspraken ontbreekt, kan gesteld worden dat bij klager sprake is geweest van een nieuw strafbaar feit,
gepleegd tijdens de onttrekking aan zijn detentie.
Het verzoek tot detentiefasering had daarom moeten zijn gegrond op meer gronden dan thans het geval is. Klager is evenwel geen geschikte kandidaat voor detentiefasering en toekenning van regimaire verloven. Het beroep dient daarom ongegrond te worden
verklaard.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep te kunnen beslissen. Het verzoek door en namens klager om het beroep mondeling te kunnen toelichten zal daarom worden afgewezen.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3. De beroepscommissie stelt allereerst vast dat klagers einddatum van detentie – de mogelijke vrijheidsbeneming naar aanleiding van het (eventueel) niet voldoen van de ontnemingsvordering waartoe klager onherroepelijk is veroordeeld buiten
beschouwing gelaten – valt op of omstreeks 13 juni 2016.
Daarmee voldoet klager aan het vereiste van een strafrestant van ten hoogste 18 maanden. Dit kan daarom geen grond zijn om het verzoek om klager over te plaatsen naar een b.b.i. af te wijzen. De hiervoor onder 3.2. door de selectiefunctionaris
vermelde
feiten en omstandigheden – een en ander in onderling verband en samenhang bezien – leveren evenwel een contra-indicatie op voor het plaatsen van klager in een inrichting met regimaire vrijheden. De bestreden beslissing van de selectiefunctionaris kan
daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om klager, in tegenwoordigheid van zijn raadsman, het beroep mondeling te laten toelichten, af en verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven