Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1301/TB, 24 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1301/TB

betreft: [klager] datum: 24 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Marjanovic, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 21 april 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 augustus 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. F.C. Knoef, kantoorgenoot van klagers raadsvrouw mr. S. Marjanovic, en namens de
Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting is namens klager correspondentie tussen klagers raadsvrouw en de inrichting overgelegd. Deze correspondentie is na de zitting toegestuurd aan [klager] en zij is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Tevens is haar verzocht
schriftelijk mee te delen wat de stand van zaken omtrent de opnamestop van FPC Van der Hoeven Kliniek is. Op 2 september 2015 heeft mevrouw [...] een schriftelijke reactie gegeven. Deze reactie is doorgestuurd naar klager en zijn raadsvrouw en zij zijn
in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanovic, heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 12 november 2010 is klager geplaatst in FPC Oldenkotte. Op 21 mei 2014 is hij overgeplaatst naar de
Pompestichting,
waar hij tot op heden verblijft.
Bij brief van 26 maart 2015 is namens klager verzocht om overplaatsing naar FPC Van der Hoeven Kliniek.
De Staatssecretaris heeft dit verzoek bij brief van 21 april 2015 afgewezen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De bestreden beslissing is niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand gekomen. In die beslissing is ten onrechte voorbijgegaan aan klagers zwaarwegende argumenten en enkel uitgegaan van de
standpunten van de inrichting. Sinds zijn overplaatsing naar de Pompestichting in mei 2014 is er geen enkele vooruitgang geboekt in de behandeling of bejegening van klager. Zijn behandeling zit in een impasse en de vooruitzichten zijn somber. Klager
beaamt dat hij behandelonderdelen en gesprekken weigert. De reden hiervoor is dat hij geen vertrouwen meer heeft in de inrichting en het personeel. Dit is mede het gevolg van het vele insluiten van klager in zijn kamer en van de weigering van de
inrichting hem de mogelijkheid te bieden tot het volgen van een VWO-opleiding. Klager is gemotiveerd voor het volgen van die opleiding, omdat deze opleiding zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt vergroot. Klager begrijpt niet dat de inrichting hem
hierin niet steunt, te meer nu dit een ingang zou kunnen bieden voor het aangaan van een behandelrelatie. Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hij anders wordt bejegend dan andere patiënten en heeft het gevoel dat hij geen eerlijke kans
krijgt. De inrichting zet klager daarnaast ten onrechte neer als weigerachtig. Klager heeft getracht om een driegesprek met de kliniek te bewerkstelligen teneinde een poging te doen de impasse te doorbreken. Hier is door de inrichting geenszins op
gereageerd. Ook op correspondentie van klagers raadsvrouw heeft de inrichting niet of nauwelijks gereageerd. Dit getuigt van een incorrecte bejegening van klager en geeft blijk van een wederzijdse vertrouwensbreuk. Het ligt niet in de lijn der
verwachting dat hierin verandering zal optreden. De inrichting speelt niet goed in op de (weliswaar kleine) openingen die klager biedt. Daarom wil klager in een nieuwe kliniek de kans krijgen zich verder te ontwikkelen. Klager wil graag naar FPC Van
der
Hoeven Kliniek, aangezien deze kliniek ligt in de regio van klagers netwerk en waarin klager zich na zijn tbs wil vestigen. In de bestreden beslissing is slechts aangevoerd dat sprake is van een opnamestop en is ten onrechte geen acht geslagen op de
(financiële) onmogelijkheid voor zijn netwerk om in de Pompestichting op bezoek te komen. Mocht plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek niet mogelijk zijn dan wil klager overgeplaatst worden naar een andere kliniek die het meest in de buurt ligt van de
regio Utrecht.
Desgevraagd heeft klager ter zitting toegelicht niet te weten wat hij van een behandeling in FPC Van der Hoeven Kliniek verwacht en meegedeeld dat hij niet gelooft in behandeling. Hij stelt dat er niets met hem aan de hand is wat behandeling vergt.

Bij brief van 11 september 2015 heeft klagers raadsvrouw het hierboven weergegeven standpunt als volgt aangevuld. De Pompestichting is pas klagers tweede kliniek. Hij is hiernaartoe overgeplaatst vanuit Oldenkotte; niet vanwege zijn houding, maar
vanwege de sluiting van Oldenkotte. Overplaatsing naar de Van der Hoeven Kliniek is thans aangewezen, omdat in de Pompestichting sprake is van een volledige behandelimpasse, een gebrek aan wederzijds vertrouwen en een gebrek aan enig
toekomstperspectief. Het is de inrichting niet gelukt een behandelrelatie van de grond te krijgen. Klager heeft recht op een voortvarende behandeling en het ligt, gezien de lange duur van de impasse, voor de hand dat een en ander in een andere kliniek
wordt vormgegeven. Klager ontkent dat hij ter zitting heeft gezegd dat hij geen behandeling nodig heeft. Klager ziet een overplaatsing als een kans om verder te komen en toekomstperspectief te krijgen. Een overplaatsing is onvermijdelijk en klager
vindt
dat dit het geschikte moment hiervoor is. Door een overplaatsing naar de Van der Hoeven Kliniek zal het netwerk van klager meer bij de behandeling betrokken kunnen worden, hetgeen een positieve invloed zal hebben op klager en zijn behandeling.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Klager is opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) maar heeft elke medewerking aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid geweigerd. Ook aan de
naar aanleiding van het indexdelict gedane onderzoeken heeft klager geen medewerking verleend, waardoor de precieze aard van zijn stoornis niet kan worden vastgesteld. Uit de beschikbare documentatie blijkt dat klager ook in de tbs heeft volhard in
zijn
weigering medewerking te verlenen aan onderzoeken en behandeling. Er is daardoor nooit een behandelrelatie tot stand gekomen. In FPC Oldenkotte trok klager zich veelal terug in zijn kamer en had hij een omgedraaid dag- en nachtritme waardoor hij
nauwelijks geobserveerd, laat staan behandeld, kon worden. Klager is overgeplaatst naar de Pompestichting, niet alleen vanwege de naderende sluiting van Oldenkotte, maar ook omdat de hoop bestond dat een tweede behandelpoging in een andere kliniek een
doorbraak in de behandelimpasse teweeg zou brengen. Dit is echter niet gelukt. In de Pompestichting vertoont klager hetzelfde gedrag als in Oldenkotte. Ook in de Pompestichting weigert hij elke vorm van behandelbemoeienis. Bij herhaling is getracht hem
te motiveren voor een behandeltraject, maar zonder resultaat. Een diagnose is nog steeds niet met zekerheid te stellen. Aangezien klager sinds 2005 geen enkele medewerking heeft verleend aan onderzoeken en nu sedert de aanvang van zijn tbs in 2010
nooit
een behandelrelatie tot stand is gekomen, ligt het niet in de lijn der verwachting dat in een volgende kliniek wel een positieve gedragsverandering zal optreden. Overplaatsing naar een andere inrichting wordt dan ook niet geïndiceerd geacht en daarom
is
het verzoek afgewezen. De door klager aangedragen argumenten doen hieraan niet af. De Pompestichting heeft laten weten een VWO-opleiding niet te willen bekostigen, omdat is gebleken dat dit te hoog gegrepen is voor klager. De inrichting heeft klager
wel
de mogelijkheid geboden in zijn vrije tijd te studeren, mits hij zich aan de gestelde voorwaarden houdt. Dit doet hij niet. De inrichting heeft klager ook aangeboden een IQ-test te doen, maar dit heeft klager geweigerd. Dat hij niet kan studeren is dus
voor een groot deel aan zijn eigen opstelling te wijten. Overigens is niet gebleken dat zijn netwerk hem vanwege financiële problemen niet kan bezoeken.

Op 2 september 2015 is namens de Staatssecretaris schriftelijk meegedeeld dat de opnamestop van FPC Van der Hoeven Kliniek inmiddels is beëindigd, maar dat dit er, gelet op het hierboven ingenomen standpunt, niet toe leidt dat klagers verzoek alsnog
wordt ingewilligd

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uit de overgelegde pro justitia rapportages van 24 maart 2005 (verblijf: p.i. Roermond), 1 december 2005 (verblijf: PBC) en 19 november 2009 (verblijf: PBC) komt naar voren dat klager consequent heeft geweigerd mee te werken aan onderzoeken, waaronder
onderzoeken naar zijn geestvermogens.
Op 31 maart 2014 heeft FPC Oldenkotte verzocht om overplaatsing van klager. In dit overplaatsingsverzoek staat het volgende: “[...] bij klager [is] sprake van een gestagneerde behandeling. In de jaren dat [klager] binnen FPC Oldenkotte heeft verbleven
is er geen sprake van contact laat staan van behandeling en daardoor is er geen sprake geweest van enige vooruitgang in het inzicht krijgen en verbeteren van de problematiek van [klager]. Vandaar dat we [klager] willen aanbieden ter overplaatsing voor
een tweede behandelpoging in een volgende kliniek, immers als FPC Oldenkotte was opengebleven hadden we hiertoe ook een verzoek ingediend.”
Uit het schrijven van 9 april 2015 van de Pompestichting komt naar voren dat klager ook in de Pompestichting weigert mee te werken aan behandeling en psychologische onderzoeken en dat als zijn motivatie niet verandert de prognose somber is. Voorts
heeft
de Pompestichting te kennen gegeven dat klager zich isoleert en dat er geen contact met klager te maken is.

Uit het vorenstaande volgt dat klager vanaf 2005 heeft geweigerd mee te werken aan alle vormen van (psychologisch) onderzoek en dat hij gedurende zijn verblijf in FPC Oldenkotte (van november 2010 tot mei 2014) heeft geweigerd mee te werken aan
behandeling en dat contact nauwelijks mogelijk was. In mei 2014 is klager overgeplaatst naar de Pompestichting, waarmee hem een kans is geboden om in een andere kliniek een behandeling aan te gaan. Uit de brief van de Pompestichting van
9 april 2015 komt naar voren dat klagers behandeling in de Pompestichting evenwel zeer moeizaam verloopt, omdat hij ook in deze inrichting weigert mee te werken aan behandeling en hij contact zoveel mogelijk vermijdt. Op grond van het vorenstaande komt
de beroepscommissie tot de constatering dat thans sprake is van een herhaling van het behandelverloop in FPC Oldenkotte en dat de klager geboden tweede behandelkans, met name als gevolg van zijn nog immer weigerachtige opstelling, tot op heden nog geen
resultaat heeft opgeleverd. Tegen deze achtergrond bezien kan het standpunt van de Staatssecretaris dat het thans niet in de lijn der verwachting ligt dat een overplaatsing naar een andere inrichting zal leiden tot het aangaan van een behandelrelatie
dan wel een positieve gedragsverandering niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Gelet hierop en nu uit het schrijven van de Pompestichting van 9 april 2015 naar voren komt dat de inrichting nog verscheidene behandeldoelen en interventies
voor de komende periode voor ogen heeft en zal blijven proberen klager te motiveren tot het volgen van behandelonderdelen, kan de beslissing van de Staatssecretaris om klagers verzoek om overplaatsing af te wijzen en zijn verblijf in de Pompestichting
te laten voortduren evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij merkt de beroepscommissie op dat het, in het Beleidskader Plaatsing TBS dwang 2014 vermelde, uitgangspunt van regionale plaatsing in dit geval geen betekenis toekomt,
aangezien dit uitgangspunt pas aan de orde komt indien – en daarvan is in dit geval geen sprake – wordt beslist tot overplaatsing van een verpleegde. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede en niets afdoende aan het vorenstaande hecht de beroepscommissie eraan op te merken dat van belang is dat de Pompestichting klager op een adequate manier bejegent en blijft bejegenen, en blijft proberen klager te stimuleren en motiveren
voor behandeling. Hiertoe kan behoren het voeren van een driegesprek met klager en zijn raadsvrouw.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 24 september 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven