Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3128/GB, 6 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3128/GB

Betreft: [klager] datum: 6 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B. Yesilgoz, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 september 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een basis penitentiair programma (BPP) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 16 november 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De selectiefunctionaris stelt dat klager nog onvoldoende gelegenheid heeft gehad om te laten zien dat hij met vrijheden om kan gaan, nu hij nog maar één keer met verlof
is geweest. Volgens klager is dit onjuist en is hij al vaker met verlof geweest. Klager heeft dit verlof nuttig benut door een afspraak te maken met de Brijder Stichting ten behoeve van een intakegesprek voor een behandeling aldaar. Verwezen wordt naar
een afschrift van deze afspraakbevestiging. Daarnaast stelt de selectiefunctionaris dat klagers hoger beroep nog loopt en mogelijk de voorwaardelijke straffen ten uitvoer zullen worden gelegd. Klager merkt op dat er echter nog geen zittingsdatum
gepland
staat en dat hij dus naar alle waarschijnlijkheid in vrijheid zal worden gesteld voorafgaand aan de zitting. Het lijkt er op dat het enkele doel om klager niet deel te laten nemen aan het p.p. een straffend karakter heeft, wat volgens klager niet de
bedoeling kan zijn.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verblijft nog maar kort in een beperkt beveiligde inrichting en is tweemaal met algemeen verlof geweest. Om voor verdere
fasering in aanmerking te komen is het van belang dat geoordeeld kan worden over klagers gedrag gedurende een langere periode. Uit navraag bij het Openbaar Ministerie (OM) volgt dat op 12 november 2015 een pro forma zitting staat gepland. Klagers
fictieve ontslagdatum is gesteld op 11 november 2015. Op 14 oktober 2015 is een aanvullende negatieve beslissing genomen ten aanzien van plaatsing in een BPP. Klager wordt ongeschikt geacht voor plaatsing in een BPP, aangezien dit een vastomlijnd
programma is waarbij geen ruimte is voor interventies. Gelet op het hoge recidiverisico van klager en zijn psychische problematiek, werd begeleid wonen als een geschikt detentietraject geacht. Ondanks het negatieve advies van het OM, is klager –
vanwege
zijn korte strafrestant en de mogelijkheid om interventies te volgen – recent geselecteerd voor een beperkt beveiligde inrichting. Ten slotte merkt de selectiefunctionaris op dat klager aan de criteria voor plaatsing in een BPP niet voldoet, vanwege de
interventies die hij moet volgen.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. Uit artikel 4, tweede lid aanhef en onder b, van de Pbw volgt dat aan een p.p. kan worden deelgenomen indien het strafrestant bij aanvang van de deelname aan het p.p. tenminste vier weken bedraagt. Indien de veroordeling tot een vrijheidsstraf
nog niet onherroepelijk is, worden de datum van invrijheidstelling en het strafrestant voor de toepassing van dit lid berekend op grond van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend. De omstandigheid dat klager nog niet onherroepelijk is
veroordeeld en hiermee mogelijk de termijn voor deelname aan een p.p. ruimschoots overschrijdt, kan hem dan ook niet worden tegenworpen. De selectiefunctionaris stelt dat een BPP een vastomlijnd programma heeft, waarbinnen geen ruimte is voor een
behandeling. Uit het selectieadvies volgt dat wordt geadviseerd om klager tijdens zijn BPP te behandelen. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk
of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie nog het volgende. Klagers fictieve einddatum is gesteld op 11 november 2015. Hiermee voldoet hij niet aan de eis dat het strafrestant bij de aanvang van het p.p. minimaal vier weken dient te bedragen.
Daarnaast blijkt uit de stukken dat klager op 19 oktober 2015 – vanwege een positieve urinecontrole op cocaïne – is geplaatst in de p.i. Krimpen aan den IJssel.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van M.C. Coster, secretaris, op 6 november 2015

secretaris voorzitter

Naar boven