nummer: 02/873/GA
betreft: [klager] datum: 15 november 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 26 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Serrarens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 22 april 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager is in gelegenheid gesteld ter zitting van de beroepscommissie op 23 augustus 2002 te worden gehoord, maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw vervolgens in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten en de directeur om hierop te reageren. De directeur heeft niet gereageerd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
1. de weigering om de t.v. en kleding van klager na invoer hiervan aan hem uit te reiken;
2. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel d.d. 5 oktober 2001 voor de duur van 14 dagen voor nader onderzoek naar aanwijzingen van ontvluchtingvoornemens bij klager, welke ordemaatregel extern tenuitvoer is gelegd op de Landelijke Afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught;
3. de beslissing d.d. 15 oktober 2001 tot het aanwenden van een vrijheidsbeperkend middel buiten de cel, namelijk handboeien, voor de duur van 14 dagen;
4. de beslissing tot verlenging van de ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel d.d. 19 oktober 2001 voor de duur van 14 dagen.
De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klacht 1
In tegenstelling tot wat de beklagcommissie heeft overwogen, heeft klager zijn t.v. niet uitgereikt gekregen. Het in de huisregels van de inrichting neergelegde recht een t.v. op cel te houden is jegens klager geschonden.
Bij zijn overplaatsing naar de Landelijke Afzonderingsafdeling mocht klager zijn kleding, op twee kledingstukken na, niet meenemen. Dit moest volgens het personeel opnieuw worden ingevoerd, terwijl sprake is van een interneoverplaatsing. Hiermee is inbreuk gemaakt op artikel 44, tweede lid, Pbw dat gedetineerden het recht geeft eigen kleding te dragen.
Klacht 2
De uitspraak van de beklagcommissie is nauwelijks gemotiveerd. De beklagcommissie hecht kennelijk veel waarde aan het schrijven van de directeur van 20 november 2001 en het rapport van het Hoofd bureau inlichtingen en veiligheid van5 oktober 2001. De bestreden maatregel is kennelijk mede gebaseerd op het feit dat klager tien jaar geleden ontvluchtingsplannen gehad zou hebben en op de veronderstelling dat hij in de gevangenis Alphen a/d Rijn betrokken geweestzou zijn bij een vechtpartij. Dat was niet zo. In het rapport wordt gesuggereerd dat klager ‘een afkeer van personeel zou hebben en een lage mate van respect’. Dit is volledig uit de lucht gegrepen en blijkt nergens uit. De briefvan klager aan zijn moeder is op verkeerde, vooringenomen wijze geïnterpreteerd. Klager is een optimist die, hoewel hij nog een paar jaar detentie voor de boeg heeft, het gevoel heeft dat het einde van de detentie in zicht is. Hijheeft al een groot aantal jaren detentie achter de rug. Het zou ook wel naïef zijn om over ontvluchtingsplannen te schrijven terwijl je weet dat post gecensureerd wordt. Er was geen valide reden om klager in afzondering te plaatsen.
Klacht 3
De beklagcommissie acht de beslissing tot afzondering van klager niet onredelijk en daarom wordt kennelijk geredeneerd dat het ook noodzakelijk is klager te boeien. Het gebruik van boeien is een voor gedetineerden zeer ingrijpendeen belastende aangelegenheid. Van deze mogelijkheid moet terughoudend gebruik gemaakt worden. De directie heeft in eerste aanleg op geen enkele wijze aannemelijk kunnen maken dat de noodzaak tot het boeien van klager bestond. Datwas ook niet nodig aangezien klager zich tijdens de periode van afzondering kalm gedroeg. Klager kwam tijdens zijn afzondering nagenoeg niet in aanraking met medegedetineerden, zodat hij ook niet met anderen overontvluchtingsplannen gesproken kan hebben. De directie heeft in eerste aanleg niet medegedeeld of de beslissing om klager te boeien ingegeven was door informatie van een of meer medegedetineerden. Met aantijgingen vanmedegedetineerden zou de directie behoedzaam moeten omgaan.
Klacht 4
De directeur heeft de verlenging van de maatregel van afzondering gemotiveerd met een beroep op het feit dat het onderzoek naar de vluchtgevaarlijkheid van klager nog niet was afgerond. Dit is op geen enkele wijze aannemelijkgemaakt. De directeur heeft in eerste aanleg niet toegelicht waaruit dat onderzoek heeft bestaan en waarom dat 4 weken moest duren. Het feit dat klager nadien gewoon weer in een regime van algehele gemeenschap is geplaatst, toontaan dat het onderzoek geen resultaten heeft opgeleverd.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt met betrekking tot klacht 1 dat op grond van de stukken aannemelijk is geworden dat de t.v. van klager op 28 september 2001 de inrichting is binnengekomen. Ingevoerde goederen van gedetineerden wordenop een vaste dag in de week gecontroleerd. Na controle van de t.v. is deze op 3 oktober 2001 aan klager uitgereikt. Gelet hierop is de beslissing van de directeur om de t.v. niet direct aan klager uit te reiken bij afweging van allefeiten en omstandigheden niet onredelijk of onbillijk te noemen.
Klager heeft zich ook beklaagd over het feit dat zijn kleding niet aan hem is uitgereikt. Gelet op de datum van de klacht, 2 oktober 2001, betreft dit niet de kleding die klager heeft moeten missen bij gelegenheid van zijn plaatsingin afzondering op 5 oktober 2001. Dit onderdeel van de klacht dient, bij gebrek aan een nadere toelichting, als onvoldoende concreet ongegrond te worden verklaard.
Met betrekking tot klacht 2 komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve wat dit betreft ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot klacht 3.
De beroepscommissie stelt op grond van de stukken vast dat klager op 5 oktober 2001 in afzondering is geplaatst. Op 15 oktober 2001 beslist de directeur tot het aanbrengen van handboeien buiten de cel omdat, volgens de toelichtingop de schriftelijke mededeling, „uit recente berichten gebleken is dat u zich middels geweld wil onttrekken aan toezicht van het personeel om aldus uw vrijheid te verwerven“. De directeur heeft niet nader toegelicht wat de inhoudvan die recente berichten is en waar die vandaan komen. Daarbij komt dat uit de Toelichting op de Geweldsinstructie penitentaire inrichtingen valt af te leiden dat de maatregel als hier bedoeld slechts incidenteel kan wordenopgelegd en niet als maatregel voor de duur van (in casu) 14 dagen. Het voorgaande brengt mee dat het beroep voor wat betreft klacht 3 gegrond zal worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal wat dit onderdeel betreftworden vernietigd en het beklag zal gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen van € 25,=.
Met betrekking tot klacht 4.
De directeur heeft de beslissing tot verlenging van de maatregel van plaatsing in afzondering gemotiveerd met het gegeven dat het onderzoek naar de ontvluchtingvoornemens van klager nog niet was afgerond. De beroepscommissie heefteerder bepaald dat de beslissing tot verlenging van een maatregel niet uitsluitend gebaseerd kan zijn op de gronden waarop de eerdere maatregel is genomen. Nu niet naar voren is gekomen wat voor onderzoek heeft plaatsgevonden, wathet resultaat daarvan is en wat voor onderzoek er na afloop van de op 5 oktober 2002 opgelegde afzonderingsmaatregel nog nodig was, dient de beslissing van de directeur om deze maatregel te verlengen bij afweging van alle feiten enomstandigheden als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Om die reden zal het beroep betreffende klacht 4 gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal wat dit onderdeel betreft worden vernietigd en hetbeklag zal gegrond worden verklaard.
De directeur heeft op 9 november 2001 verklaard dat de afzonderingsmaatregel reeds geruime tijd was opgeheven, daar verder onderzoek verlenging hiervan niet noodzakelijk maakte. Gelet hierop ziet de beroepscommissie geen aanleidingom klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de klachten 1 en 2 en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de klachten 3 en 4, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie op deze onderdelen en verklaart de klachten alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager terzake van degegrondverklaarde klacht 3 een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 15 november 2002
secretaris voorzitter