Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1727/TB, 4 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1727/TB

betreft: [klager] datum: 4 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 29 mei 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 4 februari 1993 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is bij beslissing van 11 april 2006 geplaatst in een longstayvoorziening van de
Pompestichting. Aanvankelijk is hij in de longstayvoorziening van de locatie Vught geplaatst; vervolgens is hij overgeplaatst naar de longstayvoorziening van de locatie Zeeland.
Op 18 december 2014 en 28 januari 2015 zijn pro justitia rapportages uitgebracht die inhielden dat er geen gronden waren voor opheffing van klagers longstayplaatsing.
Het hoofd van de Pompestichting heeft op 21 juli 2014 en 25 februari 2015 aangegeven geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de longstayvoorziening te continueren.
Vervolgens is klager op 31 maart 2015 door de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Forensische Zorg (LAP) gezien en is op die datum door de LAP geconcludeerd dat het recidiverisico onverminderd hoog is en dat heropname ten behoeve van een op
verandering
gerichte behandeling niet zinvol is. De Staatssecretaris heeft op 29 mei 2015 beslist klagers verblijf in een longstayvoorziening voort te zetten.
Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de eerdere beslissing van de Staatssecretaris om niet in te gaan op klagers verzoek om overplaatsing naar een andere locatie van de Pompestichting, RSJ 13 augustus 2015, 15/647/TB.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Mogelijk is sprake van een Foetaal Depakine Syndroom bij klager. In het kader van de verlenging van klagers tbs zal door de deskundigen Van K. en Van P. worden geadviseerd om de tbs met een jaar te verlengen omdat nooit onderzocht is of sprake is van
een Foetaal Depakine Syndroom. De raadsman heeft telefonisch gesproken met Van K. en die sluit een mogelijke beschadiging door Depakine niet uit. Ook bij klagers broer en zus zijn er aanwijzingen en de moeder is niet duidelijk over het gebruik van
Depakine. Door Van K. is tevens gezegd dat vergeleken met de vorige periode van zes jaar klager aan het opkrabbelen is. De raadsman kan zich voorstellen dat de beroepscommissie de uitslag van het onderzoek naar een Foetaal Depakine Syndroom, de pro
justitia van Van K. en Van P. en nader advies van de LAP afwacht. De raadsman kan zich voorstellen dat het onderzoek naar een Foetaal Depakine Syndroom vanuit de longstayvoorziening plaatsvindt. Klager sluit zich aan bij hetgeen door zijn raadsman is
verklaard.
Het is noodzakelijk om klager te laten onderzoeken in het PBC om te bezien of hij in ‘De Voorde’ kan worden geplaatst. Het gaat goed met klager in de locatie Zeeland. Hij wil niet meer naar de locatie Vught. In de locatie Zeeland is het personeel veel
professioneler. Hij is in de locatie Zeeland tot rust gekomen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Of klager lijdt aan een Foetaal Depakine Syndroom kan ook worden onderzocht terwijl hij in de longstayvoorziening verblijft. De pro justitia en de LAP rapportages die zijn uitgebracht in het kader van de beslissing tot voortzetting van klagers verblijf
in een longstayvoorziening zijn duidelijk. Geadviseerd is klagers verblijf in de longstayvoorziening te continueren. In 2012 is getracht om door libido remmende medicatie de problemen op te lossen. Onderzocht is of klagers testosteron spiegel te hoog
was maar dat bleek niet het geval te zijn. Klager is met antipsychotica gestopt. Er is sprake van een erotomane waan. De situatie is nu slechter dan in 2012. Overplaatsing naar het PBC ligt niet in de rede.

4. De beoordeling
Door de raadsman is verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om hetgeen in toekomstige pro justitia zal worden gerapporteerd over het vermoeden dat klager lijdt aan een Foetaal Depakine Syndroom, eventueel onderzoek naar dit syndroom en
mogelijke nadere rapportage van de LAP af te wachten.

De beroepscommissie wijst het verzoek van de raadsman af, nu de rapportages, die namens klager worden genoemd en in het kader van de tbs-verlenging worden opgemaakt, nog niet beschikbaar zijn. Bovendien staat niet vast dat het onderzoek naar het
Foetaal
Depakine Syndroom daadwerkelijk zal plaatsvinden. Voorts kan een dergelijk onderzoek ook vanuit de longstayvoorziening plaatsvinden, hetgeen is erkend door de raadsman en klager.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds april 2006 in een longstayvoorziening van de Pompestichting.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

Uit de pro justitia rapportages van 18 december 2014 en 28 januari 2015 komt naar voren dat klagers kernproblematiek - er is sprake van lichte zwakzinnigheid, persoonlijkheidspathologie en onderliggende seksuele problematiek - niet is verbleekt.
Klager is blijvend aangewezen op een hoge mate van ondersteuning, structuur en beveiliging. Er worden geen gronden worden gezien voor opheffing van klagers longstaystatus en geadviseerd wordt om klagers verblijf in een longstayvoorziening voort te
zetten.
Uit het schrijven van 21 juli 2014 en het schrijven van 25 februari 2015 van het hoofd van de Pompestichting volgt dat klager onvoldoende van de tevens medicamenteuze behandeling heeft kunnen profiteren en hij resistent is voor behandeling.
Voortzetting
van klagers plaatsing in een longstayvoorziening is geïndiceerd.
De LAP heeft in haar advies van 31 maart 2015 geconcludeerd dat er geen mogelijkheid wordt gezien voor plaatsing in een GGZ-voorziening en heeft geadviseerd om klagers longstaystatus voort te zetten.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt. Vooralsnog zijn er geen redenen gebleken klager (tijdelijk)
over te plaatsen naar het PBC of naar een behandelrichting voor observatie c.q. het opstarten van een behandelpoging. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. J.E. Wouda en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven