nummer: 15/1820/TA
betreft: [klager] datum: 2 november 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 30 april 2015 van de beklagcommissie bij de inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord [...], juridisch medewerker.
Klagers raadsman mr. R.A. Schenk heeft schriftelijk meegedeeld dat hij noch klager ter zitting zal verschijnen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de inbeslagname van een tv, twee videorecorders en videobanden.
De beklagcommissie heeft het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard en het verzoek om een tegemoetkoming afgewezen, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Niet duidelijk is welk onderdeel van het beklag door de beklagcommissie gegrond is verklaard. Dit is niet gespecificeerd. Grondslag voor inbeslagname vloeit voort uit de bijlagen 1 en 6 bij de huisregels. Het hoofd van de inrichting heeft een
discretionaire bevoegdheid om in concrete gevallen een beslissing naar eigen inzicht te nemen. Dit blijkt uit het gebruik van de formulering ‘in beginsel’ van artikel 2.3.9 van bijlage 6. Het hoofd van de inrichting heeft de bevoegdheid om in zeer
uitzonderlijke situaties hiervan af te wijken. In klagers geval is geen gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid. Verwezen wordt naar RSJ 3 mei 2010, 09/3683/TA. De inrichting is niet gehouden aan de eerdere onjuiste tenuitvoerlegging van
haar
beleid. Voor de sociotherapeuten moet onduidelijk zijn geweest dat de videorecorder wel over een opnamemogelijkheid beschikte. Klagers kamer stond erg vol. Het moet onduidelijk zijn geweest hoeveel apparatuur er in de kamer stond. In de vier jaar, dat
klager de videorecorder in zijn kamer had, moet zijn kamer meerdere keren zijn gecontroleerd. Omdat zijn kamer te vol stond en dit een gevaar opleverde voor de brandveiligheid, is zijn kamer opgeruimd. Daarbij is de apparatuur aangetroffen en
inbeslaggenomen. Voorheen heeft de inrichting steken laten vallen. Om die reden neemt de inrichting de opslagkosten voor haar rekening. Klager had de videorecorder voor € 10,= aangeschaft bij de Winkel van Sinkel.
Door of namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
Uit bijlage 1, artikel 1 aanhef onder m, en uit bijlage 6, artikelen 2.3.3 en 2.3.9, bij de huisregels volgt dat het (in beginsel) niet is toegestaan om apparatuur met opnamemogelijkheid, gegevensdragers en meer dan een tv op kamer te hebben.
Vast is komen staan dat gedurende een aantal jaren is gedoogd dat klager deze voorwerpen op zijn kamer hield en dat bij klager het vertrouwen is gewekt dat hij de voorwerpen op zijn kamer zou mogen houden. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan
de
inrichting echter niet worden gehouden aan de onjuiste tenuitvoerlegging van haar regelgeving en het daarin verwoorde beleid.
Daarbij komt dat de inrichting de opslagkosten voor de inbeslaggenomen voorwerpen voor haar rekening heeft genomen.
Gelet op het bovenstaande kan de beslissing om deze voorwerpen in beslag te nemen niet als onredelijk of onbillijk of in strijd met de in de inrichting geldende regelgeving worden geacht. Zij zal derhalve het beroep van het hoofd van de inrichting
gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog geheel ongegrond verklaren.
Overigens stelt de beroepscommissie wel vast dat één van de door de RSJ geformuleerde beginselen van goede bejegening, te weten het beginsel van legitieme of wettelijke tenuitvoerlegging op deze wijze in geding kan komen, nu dit beginsel vereist dat de
ingeslotene zowel weet hoe de regels in de inrichting luiden alsmede waarom deze (in zijn situatie) op een bepaalde wijze worden toegepast.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog geheel ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. J.E. Wouda en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 november 2015.
secretaris voorzitter