Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1959/GA, 15/2024/GA en 15/2025/GA, 19 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1959/GA, 15/2024/GA en 15/2025/GA

betreft: [klager] datum: 19 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een drietal uitspraken van 18 mei 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 september 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.
Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, en de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn hebben elk schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. Een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens fraude bij gelegenheid van een urinecontrole.
(15/1959/GA).
B. Een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens – kortweg – werkweigering.
(15/2024/GA)
c. Terugplaatsing in het basisprogramma (degradatie), wegens een drietal disciplinaire straffen in januari en februari 2015 en de door de verschillende disciplines toegekende kleur (rood).
(15/2025/GA)

De beklagcommissie heeft alle onderdelen van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Klager werd niet tevoren ingelicht over de urinecontrole. Als hij eerder gewaarschuwd was, had hij daar rekening mee kunnen houden. Klager had inderdaad te veel water gedronken. In eerste instantie werd hij vanuit zijn cel in een afzonderingscel
geplaatst. Hij kreeg vervolgens te horen dat er een urinecontrole was en hij heeft toen urine geproduceerd. Uit het onderzoek bleek dat het kreatininegehalte te laag was.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Het afdelingshoofd stuurde klager steeds naar een afdeling waar hij in verband met zijn stofallergie niet kon werken. Klager is van mening dat hier sprake was van een vorm van treiteren. Uiteindelijk is hij op de arbeidszaal uitgevallen en daarna door
een andere arts onderzocht. Toen hoefde hij daar niet meer te werken. Klager is inmiddels overgeplaatst naar de locatie Torentijd in Middelburg. Daar wordt hij humaan behandeld en werkt hij in de keuken.
Ten aanzien van onderdeel c van het beklag:
Klager werd teruggeplaatst naar het basisprogramma. Hij vindt dat hij onterecht gedegradeerd werd.

De directeur heeft in beroep bij zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt gepersisteerd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard met bevestiging van de uitspraak van de
beklagcommissie.

Ten aanzien van onderdeel b:
Niet is door de directeur weersproken dat klager op medische gronden te werk gesteld dient te worden in een stofarme omgeving in verband met klagers stofallergie. Op 18 februari 2015 heeft klagers behandelend arts klager als arbeidsongeschikt
aangemerkt
als hij niet in een stofarme omgeving kan werken. Deze status is een dag later ingetrokken na overleg met onder meer het hoofd Medische Dienst. Niet is weersproken dat klager op 24 februari 2015, de dag voorafgaand aan de oplegging van onderhavige
disciplinaire straf, tijdens de arbeid onwel is geworden en is gezien door de inrichtingsarts. Dat klager wordt verplicht te werken in een ‘niet stof-arme’ werkzaal is ook aan de orde is geweest bij de behandeling van het beroep van klager met kenmerk
15/448/GA. In haar beslissing in die zaak heeft de beroepscommissie overwogen dat de directeur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij de uitvoering van zijn zorgplicht ten aanzien van het doen van onderzoek naar de geschiktheid van de werkzaal
voor
klager. Ook in het thans aan de orde zijnde beroep was nader onderzoek naar de geschiktheid van de arbeidszaal, zulks in het kader van klagers stofallergie, aangewezen. Nu niet is gebleken van een adequaat onderzoek ter zake, kan niet worden
uitgesloten
dat de arbeidszaal waar klager zich diende op te houden onvoldoende stofvrij was en mitsdien een gevaar voor klagers gezondheid kon opleveren. Gelet daarop had de directeur klager niet mogen verplichten in die ruimte deel te nemen aan de arbeid en is
de
beslissing om hem voor werkweigering disciplinair te bestraffen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk en onbillijk. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te
worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 22,50.

Ten aanzien van onderdeel c:
Klager is – omdat hij op 14 januari 2015 positief heeft gescoord op het gebruik van harddrugs, op 25 februari 2015 gesanctioneerd voor werkweigering en op 27 februari 2015 ter zake van fraude bij gelegenheid van een urinecontrole is gesanctioneerd – op
12 maart 2015 teruggeplaatst naar het basisprogramma. Daarnaast is aangegeven dat klager een ‘rode kleur’ is toegekend door de verschillende disciplines.
Reeds eerder heeft de beroepscommissie beslist dat de directeur bij de beslissing een gedetineerde niet te laten promoveren dan wel te degraderen een eigen belangenafweging dient te maken. Het advies van het MDO is door de directeur niet overgelegd
terwijl uit de mededeling van de bestreden beslissing ook niet blijkt of er door de directeur een belangenafweging is gemaakt bij zijn beslissing om klager niet te promoveren en zo ja, wat deze afweging dan inhoudt. Die afweging dient voor de
betreffende gedetineerde kenbaar te zijn. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming nu, indien de directeur de belangenafweging wel kenbaar zou hebben gemaakt, de bestreden beslissing van de directeur op zich niet onbegrijpelijk zou zijn geweest.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a ongegrond en bevestigt deze uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen b en c gegrond, vernietigt de deze uitspraken uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt ter zake van onderdeel b dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. L.M. Moerings en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven