Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2958/GV, 19 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2958/GV

betreft: [klager] datum: 19 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C.A. van der Meijden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 september 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers ouders kampen met gezondheidsproblemen en kunnen hem niet bezoeken. Hij mist zijn familie. Klager heeft er gedurende zijn detentie alles aan gedaan om zijn verlof en detentiefasering te
realiseren. Er kunnen een contact- en locatieverbod aan hem opgelegd worden. Klager is gebonden aan het adres van zijn ouders of van zijn zus, omdat hij weinig andere sociale contacten heeft. Hij zal er alles aan doen om te voorkomen dat hij in contact
komt met het slachtoffer. Klager vreest dat indien hem geen verlof wordt verleend, zijn vader komt te overlijden gedurende zijn detentie zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld om met hem in huiselijke sfeer te verkeren. Ook klagers familie heeft
behoefte aan genegenheid, zo blijkt uit een brief van zijn zus. Klager is drugsvrij en heeft geen zucht naar middelen. Evenmin is sprake van psychische problemen waarvoor klinische opname noodzakelijk is. Dit wordt wel gesteld, maar is niet
onderbouwd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Een dag na ontslag uit detentie is klager gearresteerd voor het delict waarvoor hij thans ingesloten is. Het delict werd gepleegd in een proeftijd. Uit een selectieadvies volgt
dat er diverse keren gestart is met een extramurale fase, dat klager meerdere keren niet of te laat is teruggekomen van verlof, dat hij tijdens de opgelegde ISD maatregel veel weerstand had tegen de aangeboden trajecten en dat uit een
psychodiagnostisch
onderzoek uit 2010 volgt dat hij een persoonlijkheidsstoornis heeft en afhankelijk is van cocaïne en alcohol. Gelet op de kans op recidive, een mogelijke slachtofferconfrontatie en klagers afwerende houding ten opzichte van behandeling is het verlenen
van onbegeleide verloven onwenselijk. Bijzondere voorwaarden perken de risico’s onvoldoende in.
Klager ziet af van de mogelijkheid om te onderzoeken of hem begeleid incidenteel verlof kan worden verleend.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is een veelpleger en wil niet meewerken aan behandelingen zoals door de reclassering geïndiceerd. Een confrontatie met het
slachtoffer is onacceptabel en het recidiverisico hoog.
De advocaat-generaal bij het arrondissementsparket te ’s-Hertogenbosch heeft bezwaar tegen het verlenen van verlof. Het verlofadres bevindt zich slechts op één kilometer van het slachtoffer. De kans op een confrontatie met het slachtoffer is groot en
niet acceptabel. Er bestaat gevaar voor herhaling van strafbare feiten en alcohol- en drugsgebruik. Na het starten van een ambulant traject kan opnieuw een verlofaanvraag worden voorgelegd.
De politie heeft geen bezwaar tegen het verlenen van verlof.
Klagers vader heeft de ‘toestemmingsverklaring verlofadres’ ondertekend.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal. Aansluitend dient hij twee gevangenisstraffen van dertig respectievelijk veertien dagen te ondergaan en veertien dagen gevangenisstraf in verband met een
aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Klagers einddatum valt op 4 augustus 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Uit het reclasseringsadvies volgt dat het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog en dat klager niet openstaat voor hulpverlening en interventies, ondanks dat verschillende interventies en/of behandelingen
zijn geïndiceerd. Klager valt in de categorie High Impact Crime. In het verleden is klager meerdere malen onder toezicht gesteld van de reclassering. Dit toezicht werd telkens voortijdig beëindigd, omdat klager zich onttrok aan de gemaakte afspraken en
zich niet hield aan de voorwaarden. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de politie, op dit moment een afwijzing van klagers
verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Eijk, secretaris, op 19 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven