Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2096/GA, 13 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2096/GA

betreft: [klager] datum: 13 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P. Jeeninga, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 juli 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 september 2015, gehouden in de locatie De Schie, zijn gehoord klager, zijn raadsman mr. P. Jeeninga en [...], psychiater bij het PPC Scheveningen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 1 juli 2015, inhoudende dat klager met ingang van 6 juli 2015 tot 5 oktober 2015 wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a,
van
de Pbw
(a-dwangbehandeling).

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Er is geen sprake van een stoornis van klagers geestesvermogen dan wel van een gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw. Derhalve doet zich niet voor de situatie
‘dat
zonder geneeskundige (dwang)behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen redelijke termijn kan worden weggenomen’. In het dossier bevinden zich twee second opinions van de psychiaters M.H.
en G.H.. Beide psychiaters mogen niet bij de behandeling betrokken zijn. Niet duidelijk is of aan dit vereiste is voldaan. Voorts zijn de verklaringen van voormelde psychiaters niet ondertekend. Klager heeft in de p.i. Lelystad gepoogd zelfmoord te
plegen. Dit heeft niets te maken met een ziektebeeld, maar met redenen gelegen in zijn privésfeer. Klager heeft eerder medicatie gekregen maar is met het slikken van die medicatie gestopt, omdat hij geen verandering merkte in zijn gedrag. Hij betwist
dreigend naar personeel te zijn geweest en dat hij in de afzonderingscel niet wilde eten en drinken. Ook praat hij niet in zichzelf; hij rapt. Wel heeft hij tegen een medegedetineerde geschreeuwd.

Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Verwezen wordt naar de reactie op het schorsingsverzoek inzake RSJ 9 juli 2015, 15/2095/SGA. In die reactie is vermeld dat klager meerdere keren door
verschillende psychiaters is bezocht. De psychiaters hebben aangegeven dat er een noodzaak is tot ingrijpen en dat er bij klager na toediening van medicatie sprake is van evident herstel. Klager is wegens het ontbreken van ziekte-inzicht niet bereid
tot
het slikken van antipsychotica. Bij continuering zou hij binnen afzienbare tijd kunnen worden teruggeplaatst naar een minder vrijheidsbenemende setting.
Aan het vereiste dat de psychiaters M.H. en G.H. niet bij de behandeling betrokken zijn, is voldaan. De second opinions zijn niet ondertekend, omdat het systeem die verklaringen naderhand uitdraait. Betreffende verklaringen kunnen in verband met
inloggegevens alleen door voormelde psychiaters zijn opgemaakt. Zij zijn niet meer werkzaam bij het PPC Scheveningen.
Namens de directeur is ter zitting een verklaring van de behandelend psychiater van 7 september 2015 overgelegd. Hierin is vermeld dat uit recent bloedonderzoek is gebleken dat klager zijn medicatie niet trouw inneemt. Klager houdt de gesprekken
oppervlakkig en noemt alles privé. Sinds de toepassing van a-dwangbehandeling heeft hij geen agressieve incidenten meer vertoond, is hij minder gespannen en participeert hij meer op de afdeling. Gezien de positieve resultaten adviseert de behandelend
psychiater tot continuering van de dwangbehandeling.

3. De beoordeling
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen heeft de directeur advies ingewonnen bij de behandelend psychiater van klager en bij twee psychiaters die niet bij klagers behandeling betrokken zijn, maar klager kort tevoren hebben onderzocht.
De beroepscommissie verbindt geen gevolgen aan de omstandigheid dat de overgelegde verklaringen van de niet-behandelend psychiaters niet zijn ondertekend, nu voldoende duidelijk is geworden dat deze verklaringen van die psychiaters afkomstig zijn.

De beroepscommissie stelt vast dat uit de adviezen naar voren komt dat klager bekend is met een psychotisch toestandsbeeld van waaruit hij komt tot gevaar voor zichzelf en tot gevaar voor derden. Klager heeft in 2014 een zelfmoordpoging ondernomen door
zichzelf te snijden in zijn hals. Hij slaapt onvoldoende. Tijdens zijn recente verblijf in de observatiecel heeft hij geweigerd te eten en te drinken en is gebleken dat hij in zichzelf praat. Ook is hij geagiteerd en kan hij fysiek agressief worden. Op
25 juni 2015 heeft hij spontaan een medegedetineerde verbaal agressief benaderd en heeft hij een personeelslid aangevallen. Hij is verward en loopt schreeuwend en scheldend heen en weer in zijn cel. Er is sprake van een gebrek aan ziekte-inzicht.
Getracht is klager te motiveren zijn medicatie vrijwillig in te laten nemen en hem is een prikkelarme omgeving (observatiecel) geboden, maar dit heeft niet geholpen. Recente toepassing van b-dwangbehandeling heeft tot verbetering geleid. Het wordt
noodzakelijk geacht dat klager zijn medicatie langdurig neemt. Uit de ter zitting overgelegde verklaring van de behandelend psychiater van 7 september 2015 blijkt voorts dat klager sinds de toepassing van a-dwangbehandeling geen agressieve incidenten
meer heeft vertoond en dat hij minder gespannen is.

Gelet op het voorgaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft en dat hij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar
dat de stoornis van zijn geestvermogens doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en
doelmatigheid.
De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 13 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven