Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1191/TB, 12 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1191/TB

betreft: [klager] datum: 12 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.S.K. Jap-A-Joe, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 3 april 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting(en) (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.J.H. Bakker, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij
de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Pompestichting met een laag individueel beveiligingsniveau, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers
verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Op 10 januari 1989 is klager bij onherroepelijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel is klager gerecidiveerd. Voor dit tweede indexdelict is klager bij
onherroepelijke uitspraak van 8 oktober 2002 wederom ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is bij besluit van 11 september 2003 geplaatst in FPC Hoeve Boschoord. Bij besluit van 15 maart 2004 is klager
overgeplaatst naar het FPC Veldzichtt te Balkbrug en bij besluit van 22 november 2005 is hij geplaatst in de longstayvoorziening van FPC Pompestichting te Nijmegen. Bij uitspraak RSJ 14 juni 2012, 12/560/TB, is klagers beroep tegen de voortzetting van
zijn verblijf in de longstayvoorziening van FPC Pompestichting ongegrond verklaard. Op 30 juni 2014 heeft FPC Pompestichting geadviseerd tot voortzetting van klagers longstaystatus. Op 3 en 17 november 2014 hebben psychiater Van P. en GZ-psycholoog
Van
H. geadviseerd tot voortzetting van de longstaystatus. Op 20 januari 2015 heeft FPC Pompestichting geadviseerd het individuele beveilingsniveau vast te stellen op laag. Op 11 februari 2015 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay
Forensische Zorg (Lap) geadviseerd tot voortzetting van de longstaystatus. Op 3 april 2015 heeft de Staatssecretaris besloten klager te plaatsen in de longstayvoorziening van FPC Pompestichting.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat ook de informatie van voor zijn tweede veroordeling in 2002 van belang is voor een compleet beeld. Zonder informatie over de toen gestelde diagnoses en het behandelverloop kan
niet beoordeeld worden dat klager is uitbehandeld en chronisch delictgevaarlijk is. Klager kan zich niet verenigen met de conclusie dat het recidiverisico onverminderd hoog is. Hij is in de loop van de jaren wel degelijk veranderd. Er hebben zich geen
incidenten meer voorgedaan. Ook het individuele beveiligingsniveau is ingeschat als laag. Er is geen relatie tussen de stoornissen waaraan hij volgens de deskundigen lijdt en de delicten waarvoor hij werd veroordeeld. Klager realiseert zich dat hij
weinig zelfredzaam is en dagelijks zorg en begeleiding nodig heeft. Dit kan ook buiten de longstayvoorziening gerealiseerd worden. Klager wil graag naar een longcare voorziening.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Bij de beoordeling van de longstaystatus wordt de delictgeschiedenis en behandelhistorie meegenomen, dus ook de informatie van klagers eerste veroordeling en
behandeling. Klager heeft sedert 1989 nagenoeg onafgebroken in de tbs verbleven en is continu door deskundigen gemonitord. Op die wijze is een zo compleet mogelijk beeld ontstaan. Alle betrokken deskundigen menen dat een voortgezet verblijf in de
longstay geïndiceerd is. FPC Pompestichting geeft aan dat klager een man is met een paranoïde schizofrene stoornis, die slechts ten dele medicamenteus beïnvloedbaar is gebleken. Hij heeft periodes van wanen en hallucinaties. Er is sprake van een
instabiel zelfbeeld, sterk wisselende stemmingen, impulsief gedrag en agressieve gedachten. Daarnaast is klager licht zwakzinnig. Hij scoort qua zorgzwaarte zeer intensief en behoort daarmee tot een meer intensieve doelgroep dan in een reguliere
psychiatrische voorziening gebruikelijk is. De rapporteurs onderschrijven in hun MD-rapportages de voortzetting van de longstay. Door de meervoudige problematiek is klager zeer kwetsbaar. Hij moet zeer intensief begeleid worden om ernstige
destabilisatie te voorkomen. Dat er lange tijd geen incidenten zijn geweest, komt door de zeer intensieve individuele begeleiding en het creëren van duidelijkheid binnen een prikkelarme leefomgeving met zo adequaat mogelijke farmacotherapeutische
behandeling. Aangezien het risicomanagement goed blijkt aan te sluiten op de problematiek wordt het individuele beveiligingsniveau als laag beoordeeld en worden begeleide verloven verantwoord geacht. De LAP ziet geen mogelijkheid voor een
uitstroomtraject naar een GGZ-voorziening. De stelling van klager dat er geen verband is tussen de stoornissen en de delicten waarvoor hij is veroordeeld, is voor de voortgezette plaatsing op een longstay-afdeling niet relevant. Klager kan dit argument
aanvoeren in de verlengingsprocedure van de tbs.
Ook de afgelopen periode is er geen wijziging opgetreden in klagers psychopathie. Het recidiverisico is gelijk gebleven. De gedragsproblemen zijn zeer hardnekkig en moeilijk te behandelen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 22 november 2005 in een longstayvoorziening.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang te onderzoeken of de ter beschikking gestelde vatbaar is voor behandeling.

Uit de pro justitia rapportages van 3 november 2014 van psychiater Van P. en van 17 november 2014 van GZ-psycholoog Van H. komt naar voren dat er geen aanknopingspunten zijn voor een behandeling. Volgens psychiater Van P. kan klager het beste in een
longstaysetting blijven. Hier lijkt klager minder symptomen van onmacht en van ontregeld gedrag te vertonen door beter aansluitende en op de lange termijn afgestemde coaching en ondersteuning vanuit het behandelend systeem. Volgens Van P. is het nodig
‘dicht op klager’ te structureren, te volgen en te begeleiden. Volgens GZ-psycholoog Van H. is de problematiek van klager behandelresistent gebleken. Een zeer intensieve vorm van begeleiding en het aanbieden van structuur en duidelijkheid is nodig
gebleken om klager redelijk stabiel te laten functioneren. Het is absoluut noodzakelijk het huidige risicomanagement en de huidige mate van zorg te blijven hanteren. De conclusies van de rapporteurs omtrent het ontbreken van behandelmogelijkheden
worden
door de behandelcoördinator van de Pompestichting onderschreven. Ook de LAP stelt in haar advies van 11 februari 2015 dat de op verandering gerichte behandelprognose ongunstig is en dat geen mogelijkheid gezien wordt voor een uitstroomtraject naar een
GGZ-voorziening.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 12 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven