Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1146/GA, 9 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1146/GA

betreft: [klaagster] datum: 9 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 30 maart 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – het niet uitbetalen van arbeidsloon.

De beklagcommissie heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep – zakelijk weergegeven – als volgt schriftelijk toegelicht.
Klaagster zet het beklag ten aanzien van het arbeidsloon door, omdat in de inrichting met twee maten wordt gemeten, er sprake is van discriminatie, welles-nietes-spelletjes worden gespeeld en omdat door het personeel slecht wordt omgegaan met
ziekmeldingen.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat het beroepschrift niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend en dat klaagster daarom niet-ontvankelijk moet
worden
verklaard in haar beroep. Uit het beroepschrift kan de directeur geen nieuwe feiten of omstandigheden halen die tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie zouden moeten leiden. Indien de beroepscommissie desalniettemin mocht besluiten het
beroep toch gegrond te verklaren, dan zou ten aanzien van de tegemoetkoming moeten worden aangesloten bij de tarieven die de beroepscommissie in soortgelijke zaken hanteert.

3. De beoordeling
De uitspraak van de beklagcommissie is gedateerd 30 maart 2015. Het beroepschrift vermeldt als datum 31 maart 2015 en is op 9 april 2015 bij het secretariaat van de Raad ontvangen. Nu het beroepschrift vanuit de inrichting per gewone post is verzonden
en het de beroepscommissie ambtshalve bekend is dat het langere tijd kan duren alvorens een vanuit een p.i. verzonden poststuk ter bestemde plaatse komt, is het beroepschrift tijdig ingediend. Klaagster is daarom ontvankelijk in haar beroep.

Klaagster heeft haar beroep uitdrukkelijk beperkt tot het niet uitbetalen van arbeidsloon en daarnaast enkele nieuwe klachten genoemd in het beroepschrift.
Uit het inleidende klaagschrift valt op te maken dat klaagster erover klaagt dat zij op 14 februari 2015 te laat werd uitgesloten, waardoor zij die middag niet meer heeft kunnen deelnemen aan de arbeid en haar voor dat middagdeel ook geen arbeidsloon
of
loonvervangende tegemoetkoming is uitbetaald. Het oordeel van de beklagcommissie, inhoudende dat uit de klacht niet blijkt wanneer het recht op uitbetaling van arbeidsloon zou zijn geschonden, is daarom niet begrijpelijk. Nu door de directeur niet is
weersproken dat klaagster – buiten haar eigen schuld – op 14 februari 2015 niet heeft kunnen deelnemen aan de arbeid en om die reden ook geen arbeidsloon dan wel een loonvervangende tegemoetkoming over die periode heeft ontvangen, moet dit onderdeel
van
het beklag alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 5,=.

Ten aanzien van hetgeen door klaagster overigens in het beroepschrift is aangevoerd, geldt dat dit – voor zover dat klaagsters bedoeling was – klachten betreft die pas in beroep aan de orde zijn gesteld. Ten aanzien van die klachten kan klaagster niet
worden ontvangen in haar beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van het niet uitbetalen van arbeidsloon, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een financiële tegemoetkoming toekomt en stelt de hoogte daarvan vast op € 5,=.
Zij verklaart klaagster voor het overige niet-ontvankelijk in haar beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven