Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3036/GV, 5 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3036/GV

betreft: [klager] datum: 5 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 september 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. G.M. Vergouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het feit dat klager geen medewerking wenst te verlenen aan zijn uitzetting naar Turkije heeft vooralsnog niets te maken met het eventueel niet voldoen aan de voorwaarden verbonden aan
strafonderbreking. Op uiterlijk
17 september 2015 zal klagers raadsvrouw ten aanzien van de intrekking van klagers verblijfsvergunning en zijn ongewenstverklaring gronden van bezwaar indienen en om een voorlopige voorziening verzoeken. Indien het bezwaar ongegrond wordt verklaard en
het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen (hetgeen waarschijnlijk is), zal klager alsnog naar Turkije worden teruggestuurd. Hij zal hier dan blijven en voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 40a van de Regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting (de Regeling). Voorts lijdt klagers vader aan hartproblemen. Dit draagt ertoe bij dat het zeer grievend is voor klagers vader om zijn zoon te zien wegkwijnen in de gevangenis. Het besluit is disproportioneel. Het doel van het
genomen besluit weegt niet op tegen het nadeel dat klager als gevolg hiervan zou ondervinden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager wil niet meewerken aan zijn terugkeer naar Turkije. Hij is daar stellig in en zal alles in werk stellen om een uitzetting te voorkomen. Dit maakt dat er geen vertrouwen
is dat klager zich houdt aan de voorwaarde die is verbonden aan strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager zich hoogstwaarschijnlijk niet aan de voorwaarde verbonden aan strafonderbreking zal houden.
Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens doodslag. Aansluitend dient hij twee weken gevangenisstraf te ondergaan, wegens diefstal in vereniging. De einddatum van de detentie is thans bepaald op 25 november 2016.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling volgt dat een vreemdeling in aanmerking komt voor
strafonderbreking, mits het daadwerkelijk vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd wordt. Uit het beroepschrift volgt dat klagers raadsvrouw tegen de intrekking van klagers verblijfsvergunning en zijn ongewenstverklaring gronden van bezwaar
heeft ingediend en om een voorlopige voorziening heeft verzocht. Een daadwerkelijk vertrek uit Nederland zal thans dus niet kunnen worden gerealiseerd. De beslissing van de Staatssecretaris kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Eijk, secretaris, op 5 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven