Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2807/GV, 1 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:01-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2807/GV

betreft: [klager] datum: 1 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Veldheer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 augustus 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verlofaanvragen van 5 maart 2015 en
5 mei 2015 zijn afgewezen door de directeur. De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein en de politie hebben nu positief geadviseerd, ondanks dat het recidiverisico en het risico op onttrekken aan de voorwaarden als hoog worden
ingeschat. Wel worden een locatieverbod en een eenmalige meldplicht bij de politie geadviseerd. Het verlofadres is in orde bevonden en klager functioneert goed in de inrichting. Dat klager forse delicten zou hebben gepleegd terwijl hij onder toezicht
stond, betekent niet dat hij zich niet zal houden aan de op te leggen voorwaarden in het kader van algemeen verlof. De officier van justitie is de enige die negatief adviseert en legt de nadruk, evenals de Staatssecretaris, op de gepleegde feiten, in
plaats van op de huidige situatie en de persoon van klager. Klagers persoonlijke ontwikkeling is niet meegewogen. In het verleden heeft klager zich volledig gehouden aan opgelegde bijzondere voorwaarden. Uit het reclasseringsadvies uit 2014 volgt
bovendien dat het recidiverisico met voorzichtigheid moet worden benaderd, omdat klager inmiddels drie jaar gedetineerd is. De argumenten die de Staatssecretaris aanvoert zullen gedurende zijn gehele detentie op klager van toepassing blijven, nu deze
louter zijn gebaseerd op klagers verleden. Door op basis van deze argumenten klagers verlofaanvraag af te wijzen, zal hem nooit algemeen verlof kunnen worden verleend en krijgt hij nooit een kans om zichzelf te bewijzen en te resocialiseren. Het is ook
in het belang van de samenleving dat een gedetineerde zich gefaseerd en begeleid kan voorbereiden op zijn toekomstige invrijheidstelling.
Klager betwist dat er aanwijzingen zijn dat hij wraak wil nemen op de slachtoffers. De stelling van de officier van justitie dat het wraakmotief invloed zou hebben op een onttrekking aan eventueel te stellen voorwaarden is niet onderbouwd.

Er zijn ook geen aanwijzingen dat klager de slachtoffers zou willen opzoeken. Integendeel, want klager heeft een goedgekeurd verlofadres op ruime afstand van de slachtoffers en heeft nimmer uitlatingen gedaan over het opzoeken van de slachtoffers. De
kans op een confrontatie met de slachtoffers is, mede gelet op het locatieverbod, miniem.
In het vrijheden advies van de p.i. Nieuwegein wordt, in tegenstelling tot wat de Staatssecretaris stelt, wel acht geslagen op de positieve urinecontroles. Niettemin adviseert de directeur positief. Klagers laatste urinecontroles zijn negatief.
Klager probeert in detentie diploma’s te behalen. Hem is door de reclassering meegedeeld dat hij de CoVa-training niet kan volgen, wegens een gebrek aan aanmeldingen. Ook in detentie is het derhalve moeilijk om te werken aan zijn toekomst en
resocialisatie. De weigeringsgronden als genoemd in artikel 4, onder b, c, d en g van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) gaan niet op, nu deze door de Staatssecretaris onvoldoende concreet zijn onderbouwd met recente
onderzoeken en/of bevindingen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft de delicten waarvoor hij thans in detentie verblijft gepleegd tijdens een voorwaardelijke gevangenisstraf en gedurende de periode dat hij onder toezicht stond van
de reclassering. Uit het advies van het Openbaar Ministerie volgt dat aan de delicten een wraakmotief ten grondslag lag. Niet kan worden uitgesloten dat klager de slachtoffers tijdens zijn verlof zal opzoeken. Bijzondere voorwaarden weerhouden hem hier
niet van. Uit het advies van de directeur blijkt niet in hoeverre het reclasseringsadvies is meegewogen. Ook de vele positieve urinecontroles worden door de directeur niet genoemd. Klager geeft aan niet verslaafd te zijn, maar scoorde wel frequent op
het gebruik van softdrugs. De weigeringsgronden genoemd in artikel 4, onder b, c, d en g van de Regeling zijn van toepassing.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het verlof kan plaatsvinden met eventueel een locatieverbod voor de steden Amsterdam, Duivendrecht en Naarden en een eenmalige meldplicht bij de politie
in
Venlo.
Het verlofadres is geverifieerd en in orde bevonden.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd.
De politie heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – (gekwalificeerde) diefstal, het medeplegen van poging tot doodslag en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij 34 dagen gevangenisstraf
te ondergaan, in verband met een aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede zes dagen vervangende hechtenis op grond van de Wet Terwee. Klagers einddatum valt op 4 maart 2016.

Er is een verlofplan opgesteld. Klagers eerste twee verlofaanvragen zijn afgewezen. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een derde verlofaanvraag in te dienen. In beroep is klagers vierde verlofaanvraag aan de orde.

Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen het individuele belang van de aanvrager van dat verlof bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer
in de maatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Uit de risicoanalyse van 31 maart 2014 volgt dat het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden ingeschat worden als hoog en dat, als het gedrag van klager niet verandert, ingeschat wordt dat het gedrag van klager letsel kan veroorzaken
bij derden.
Daarbij is expliciet opgemerkt dat de inschatting ten aanzien van het recidiverisico met voorzichtigheid benaderd moet worden, omdat klager inmiddels drie jaar gedetineerd zit.
Desondanks volgt uit het advies vrijheden van 3 augustus 2015 en het reclasseringsadvies van
8 april 2014 dat klagers detentie goed verloopt, dat zijn gedrag in detentie goed is, dat hij, nadat hij zijn mentor had beloofd te stoppen met het gebruik van softdrugs, drie negatieve urinecontroles heeft gehad en dat hij wil meewerken aan de
geïndiceerde gedragsinterventies. In dat kader heeft klager op 25 juli 2014 een leefstijltraining afgerond en staat hij op de lijst voor de CoVa- en ArVa-training. Namens klager is aangevoerd dat de reclassering klager heeft meegedeeld dat hij niet aan
de CoVa-training kan beginnen, omdat er te weinig aanmeldingen zijn. Uit de stukken volgt verder dat klager onderkent dat hij beter niet in de omgeving van Amsterdam kan verblijven en dat hij derhalve een verlofadres in Venlo heeft gevonden dat is
geverifieerd en in orde bevonden is.
Nu de einddatum van klagers detentie nadert en klager zich dus zal moeten gaan voorbereiden op een terugkeer in de maatschappij, is de beroepscommissie van oordeel dat klagers belang bij een verlof zwaarder dient te wegen. De beslissing tot afwijzing
van de verlofaanvraag dient dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Daarbij wordt opgemerkt dat aan het verlof desgewenst een of meerdere bijzondere voorwaarden kunnen worden
verbonden. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Staatssecretaris opdragen om binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Eijk, secretaris, op 1 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven