Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1486/GA (tussenbeslissing), 24 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1486/GA (tussenbeslissing)

betreft: [klager] datum: 24 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 mei 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 augustus 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman [...], en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught. Op 1 september 2015 is op het secretariaat
van de Raad, naar aanleiding van de door de voorzitter ter zitting gevraagde informatie, een nadere reactie ontvangen van de directeur van de p.i. Vught. Deze reactie is naar klager en zijn raadsman gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 8 mei 2015, inhoudende dat klager met ingang van 12 mei 2015 tot en met 12 augustus 2015 wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en
onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling).

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft thans op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) en slikt op dit moment geen medicijnen. Hij heeft geen waanideeën en/of stemmen in zijn hoofd. De beslissing
is niet aan klager uitgereikt en het behandelplan ontbreekt. Er is niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De rapporten liegen er niet om, maar het ging ook wel redelijk goed. Klager nam zijn medicatie in. De medicijnen
maakten klager duf. Hij heeft geen eerdere psychische behandeling ondergaan. De directeur dekt zich in. Klager merkt dat hij ’s nachts wordt verkracht, maar het personeel van de p.i. doet er niets aan om dit te stoppen. Klager merkt veranderingen aan
zijn lichaam. Dit zou in Nederland niet mogen gebeuren. Klager voelt zich geen Nederlander meer. Hij heeft zijn medicatie vrijwillig ingenomen, met als stok achter de deur de a-dwangbehandeling. Op de BPG nam hij zijn medicatie vrijwillig in, maar hij
heeft geen medicatie nodig. De medicatie wordt gebruikt om zijn situatie te verdoezelen.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De beslissing is op 8 mei 2015 uitgereikt door het afdelingshoofd. Het behandelplan zit niet in het dossier, omdat klager hiervoor geen toestemming heeft verleend. Klager nam zijn
medicatie in, maar er bestond onvoldoende vertrouwen dat hij dit zou blijven doen. Derhalve is de beslissing genomen om a-dwangbehandeling toe te passen. De medicatie wordt in dat geval eerst normaal aangeboden. In het PPC van de p.i. Amsterdam
Over-Amstel was geen sprake van een werkbare situatie. Klager is in januari 2015 overgeplaatst en binnengekomen in het PPC Vught, overgeplaatst naar de BPG en daarna opnieuw overgeplaatst naar het PPC Vught, omdat medicatie noodzakelijk werd geacht. In
februari 2015 is er in het PPC Vught een incident geweest waarbij klager een medegedetineerde bewusteloos heeft geslagen.

Ter zitting heeft de voorzitter van de beroepscommissie de directeur gevraagd (i) wanneer klager ex- en intern is overgeplaatst, (ii) wanneer gestopt is met de in het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel aangevangen a-dwangbehandeling en (iii) hoe
klagers gesteldheid was gedurende zijn verblijf in de p.i. Vught. Op 1 september 2015 heeft de beroepscommissie nadere inlichtingen van de directeur ontvangen. De reactie van de directeur luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Bij plaatsing van klager in het PPC van de p.i. Vught bleek er nog een, in het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel aangevangen, a-dwangbehandeling te lopen met als einddatum 5 maart 2015. Klager gebruikte op dat moment de hem voorgeschreven orale
antipsychotische medicatie. Na overleg met de juridisch medewerker van de p.i. Vught is geconcludeerd dat de lopende a-dwangbehandeling kon worden overgenomen, zeker als de indicatie door de behandelaar opnieuw werd bevestigd, als betrof het de
evaluatie na drie maanden om te bezien of de noodzaak nog bestond om de procedure te continueren. Op 23 februari 2015 accepteert klager een verhoging van de dosering. Op 25 februari 2015 wordt hij overgeplaatst naar de BPG, waar hij zijn medicatie na
korte tijd weigert in te nemen en waar geen medicatie onder dwang kan worden toegediend. Op 10 april 2015 is klager teruggekeerd naar het PPC in verband met het opleven van psychotische symptomen. De behandelend psychiater geeft een indicatie voor
b-dwangbehandeling. De antipsychotische medicatie wordt op 11 april 2015 per injectie toegediend. Hierna nam klager zijn medicatie opnieuw oraal in. De b-dwangbehandeling wordt gevolgd door de a-dwangbehandeling, waarbinnen klager de mogelijkheid kreeg
om de medicatie oraal in te nemen. Daarmee wordt voorkomen dat klager medicatie tegen zijn wil parenteraal krijgt toegediend. De a-dwangbehandeling is eind juni afgemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, nadat klager was overgeplaatst naar de
BPG.
Bij plaatsing vanuit het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel naar het PPC van de p.i. Vught, was er sprake van een paranoïde waan, waaronder verkrachtings- en vergiftigingswanen. Gedurende het verblijf in het PPC van de p.i. Vught was er in eerste
instantie sprake van een wisselend beeld, met enig effect van de medicatie op het toestandsbeeld. De effectiviteit van de antipsychotica blijkt echter vooral als klager na zijn overplaatsing naar de BPG zijn antipsychotica weigert en vervolgens weer in
toenemende mate psychotische symptomen vertoont. De effectiviteit blijkt eveneens als klager begin april teruggeplaatst wordt in het PPC van de p.i. Vught. Op dat moment is er opnieuw sprake van verkrachtings- en vergiftigingswanen. Nadat hem tegen
zijn
wil antipsychotica is toegediend en hij vervolgens een hogere meer adequate dosis van de medicatie accepteerde, verdwenen de waandenkbeelden geleidelijk naar de achtergrond.

3. De beoordeling
De beroepscommissie constateert dat uit de inlichtingen van de directeur volgt dat de in het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel aangevangen dwangbehandeling, na overleg met de juridisch medewerker, in de p.i. Vught is voortgezet. De beroepscommissie
gaat er daarbij – naar aanleiding van de nadere inlichtingen van de directeur – vanuit dat de indicatie door de behandelaar opnieuw is bevestigd.

De a-dwangbehandeling is aldus weloverwogen voortgezet in het PPC van de p.i. Vught. Op 25 februari 2015 werd klager overgeplaatst naar de BPG, alwaar de a-dwangbehandeling, gelet op de aard van de afdeling, niet kon worden voortgezet. De
beroepscommissie neemt derhalve als vaststaand aan dat de a-dwangbehandeling per die datum is geëindigd. Nu de in het beroep aan de orde zijnde beslissing tot a-dwangbehandeling op 8 mei 2015 – en derhalve binnen zes maanden na afloop van de termijn
als
bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw – is genomen, is sprake van een verlengingsbeslissing als bedoeld in artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw.

Op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw kan rechtstreeks beroep worden ingesteld tegen een beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 46e van de Pbw. De verlengingsbeslissing op grond van artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw wordt in
artikel 72, derde lid, van de Pbw niet genoemd. De bewoordingen van artikel 72, derde lid, van de Pbw laten ook niet toe dat de beroepscommissie hierin de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tegen de verlengingsbeslissing inleest, te meer niet nu
tegen
een dergelijke verlengingsbeslissing van de directeur, ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw, beklag openstaat. Klager had tegen de verlengingsbeslissing aldus, ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw, beklag bij de beklagcommissie moeten
indienen.
De beroepscommissie betreurt dat de behandeling van het onderhavige beroep inmiddels al ruim vier maanden in beslag heeft genomen. De verlengingsbeslissing dateert van
8 mei 2015 en heeft inmiddels geen werking meer. Omdat het vanuit het perspectief van klager van belang is een inhoudelijk oordeel te krijgen, zal de beroepscommissie wegens proceseconomische redenen het beroep in eerste en enige aanleg inhoudelijk
behandelen (zie ook RSJ 8 april 2014, 13/3859/GA).

Op grond van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Pbw dient de beroepscommissie een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling te toetsen aan de in de inrichting geldende wettelijke voorschriften en de redelijkheid en billijkheid.
Hiervoor is het nodig dat de beroepscommissie toereikend wordt geïnformeerd. In dit kader heeft de beroepscommissie in haar uitspraak RSJ 2 april 2014, 13/3550/GA (tussenbeslissing) overwogen dat voor de beoordeling inzage in onderdelen van het
behandelplan noodzakelijk is en dat in het toe te zenden (uittreksel van het) behandelplan (en/of eventuele overige stukken) in ieder geval moet staan: a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende
gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw); b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a,
van
de Pm); c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de
gedetineerde te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b,
eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm); e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de
geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm); f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling
(artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.
De beroepscommissie merkt op dat klager geen toestemming heeft verleend om (onderdelen van) het behandelplan in het kader van de onderhavige procedure over te leggen. In dit opzicht is niet voldaan aan de hiervoor genoemde overweging omtrent (de inhoud
van onderdelen van) het behandelplan.
De beroepscommissie acht zich, gelet op onder meer het bepaalde onder a. en d., ook niet voldoende ingelicht om inhoudelijk op het beroep te beslissen.

Verstrekking van (onderdelen van) het behandelplan kan om de volgende reden ook zonder uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene plaatsvinden. Uit artikel 46b, eerste lid, van de Pbw volgt dat in overleg met de gedetineerde die in verband met zijn
geestelijke gezondheidstoestand verblijft in een PPC een behandelplan wordt vastgesteld. Geneeskundige behandeling, waaronder a-dwangbehandeling, kan, op grond van artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 46d van de
Pbw, alleen plaatsvinden als hierin is voorzien in het behandelplan. Ingevolge artikel 21b van de Penitentiaire maatregel (Pm) bevat het behandelplan in ieder geval de diagnose van de stoornis van de geestesvermogens van de gedetineerde en de
therapeutische middelen die in verband hiermee worden toegepast. In geval er sprake is van een dwangbehandeling dient, op grond van artikel 22 Pm, ook in het behandelplan te worden opgenomen welke minder bezwarende middelen zijn aangewend ten einde het
gevaar dat de stoornis kan veroorzaken af te wenden als ook de wijze waarop rekening is gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde.

Voor de beoordeling van een beslissing van de directeur tot het opleggen van een dwangbehandeling acht de beroepscommissie het, gelet op de hiervoor genoemde artikelen, noodzakelijk om kennis te nemen van (onderdelen van) het behandelplan.

Artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat op grond van artikel 7:464 BW van overeenkomstige toepassing is op de onderhavige situatie, luidt als volgt: “Onverminderd het in artikel 448 lid 3, tweede volzin, bepaalde draagt de
hulpverlener zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt,
geschiedt
deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde
daartoe verplicht.”

Verstrekking van de wettelijk voorgeschreven, hiervoor genoemde, onderdelen van het behandelplan aan de beroepscommissie in het kader van haar toetsing op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw, is naar het oordeel van de beroepscommissie aan te
merken als een wettelijke verplichting in de zin van artikel 7:457, eerste lid, derde volzin, van het BW. De beroepscommissie is gelet op vorenstaande van oordeel dat het de directeur vrij staat, ook zonder toestemming van de betrokkene, (onderdelen
van) het behandelplan aan de beroepscommissie te verstrekken. Hierbij dient de directeur wel af te wegen welke gegevens voor de beoordeling door de beroepscommissie noodzakelijk zijn (zie RSJ 13 december 2013, 13/2555/GA).

De beroepscommissie zal de behandeling van het beroep derhalve aanhouden teneinde de directeur in de gelegenheid te stellen (de noodzakelijke onderdelen van) het behandelplan over te leggen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie houdt de inhoudelijke behandeling van het beroep aan. Zij draagt de directeur op binnen tien dagen na ontvangst van deze uitspraak (de noodzakelijke onderdelen van) het behandelplan over te leggen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. MJ. Stolwerk, voorzitter, dr. A. Kalmthout en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Eijk, secretaris, op 24 september 2015

secretaris voorzitter

Naar boven