Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1855/GM, 28 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:28-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1855/GM

betreft: [klager] datum: 28 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. C.J.M. den Blanken, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 juni 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 14 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel.

De raadsman heeft schriftelijk meegedeeld dat hij noch klager ter zitting zal verschijnen.

De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Ter Apel heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van
29 april 2015, betreft het niet adequaat medisch handelen van de medische dienst en de inrichtingsarts wat betreft klagers gebroken elleboog.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Op 19 april 2015 is klager gevallen tijdens het voetballen. Hij heeft hierbij zijn arm gebroken. Klager heeft een geïmproviseerde mitella gekregen. Op 20 april 2015 heeft hij slecht geslapen vanwege de pijn en heeft hij aangegeven zich ernstig zorgen
te
maken omdat hij al eerder was geopereerd aan zijn arm. Hij kreeg alleen pijnstillers en een mitella. Ondanks herhaald aandringen is klager pas op 28 april 2015 naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis werd een breuk geconstateerd en is zijn arm
in het gips gezet. Zijn klachten zijn negen dagen niet serieus genomen. Als gedetineerde is hij afhankelijk van de zorg die de p.i. hem wil verlenen. Hij kan zelf niet naar de eerste hulp van het ziekenhuis gaan. Hij weet niet hoe het herstel van zijn
arm zal zijn of dat de hem onthouden zorg blijvende schade zal opleveren.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
Klager is op 20 april 2015 gezien door twee verpleegkundigen. Hij gaf aan dat hij de vorige dag was gevallen en dat hij al tweemaal eerder was geopereerd aan deze elleboog. Hij gaf aan dat hij zijn elleboog moeilijk kon bewegen, niet kon draaien en dat
hij
‘s avonds veel pijn had. Een p.i.w.-er van de leefafdeling had een mitella voor hem geïmproviseerd. De verpleegkundige heeft de elleboog onderzocht, zag geen zwelling en geen verkleuring van de huid. De elleboog was niet warm of rood. Klager kon iets
beperkt zijn hand bewegen. Er is hem een mitella aangemeten en Diclofenac verstrekt. Hij is voor drie dagen later weer op het spreekuur gezet. Op 22 april 2015 is hij weer op het spreekuur gezien. Hij had nog steeds pijn en kon zijn elleboog niet goed
bewegen. Er was sprake van een zwelling aan de binnenzijde van de elleboog. Klager is toen doorverwezen naar de inrichtingsarts, waar hij op 23 april 2015 is geweest. Uit onderzoek bleek dat er sprake was van bewegingsbeperking en asdrukpijn.
Vervolgens
is een afspraak gemaakt voor een röntgenfoto. Op 28 april 2015 is die gemaakt, waarna bleek dat er een fractuur was met een zeer geringe verplaatsing van botdelen, drie millimeter. Klager is verwezen naar de spoedeisende hulp, waar zijn arm in het
gips
is gezet. Uit de specialistenbrief van dezelfde dag bleek geen zwelling en dat buigen, strekken en draaien pijnlijk was ten hoogte van de buitenzijde van de elleboog en het kopje van het spaakbeen. Er was geen sprake van drukpijn over de binnenzijde
van
de elleboog of het polsgewricht. Op 13 mei 2015 is klager overgeplaatst naar Detentiecentrum Rotterdam. Op 26 mei 2015 is het gips verwijderd en gestart met fysiotherapie. Er was sprake van een moeilijk te ontdekken fractuur. Op 23 april 2015 dacht de
inrichtingsarts aan een kneuzing en is klager niet doorverwezen. De elleboog is toen ook niet gezet. Er was geen ernstige standafwijking van de botten. Alleen bij ernstige verdenking van een fractuur heeft verwijzing naar de spoedeisende hulp van het
ziekenhuis de voorkeur.

3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden omdat hij verhinderd is om ter zitting te verschijnen. De raadsman is door het secretariaat van de Raad gewezen op de mogelijkheid om het beroep nader schriftelijk toe te
lichten of zich te laten vervangen door een kantoorgenoot. Dit is niet geschied.
De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en ziet geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden; zij wijst het verzoek af.

Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, en de behandeling ter zitting is gebleken dat klager direct en herhaaldelijk na zijn val is gezien door de medische dienst en vervolgens door de inrichtingsarts. Omdat op dat moment geen zwelling zichtbaar
was, de huid niet verkleurd of rood was en klager geen uitstralende pijn noch asdrukpijn ervoer, is hij op dat moment niet doorverwezen naar het ziekenhuis. Toen klager zich vervolgens na een paar dagen weer meldde bij de inrichtingsarts met
pijnklachten is klager wel doorverwezen naar het ziekenhuis voor een röntgenfoto waar een fractuur met een zeer geringe botverplaatsing is geconstateerd.
Naar het oordeel van de beroepscommissie zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen die erop zouden duiden dat onvoldoende adequate zorg is geboden wat betreft klagers klacht omtrent zijn elleboog. Hij is tijdig en regelmatig gezien door de
medische
dienst en de inrichtingsarts, en doorverwezen naar het ziekenhuis zodra het vermoeden bestond dat in plaats van een kneuzing mogelijk sprake zou kunnen zijn van een botbreuk.
De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat het handelen door of namens de inrichtingsarts in strijd zou zijn met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
drs. J.G.J. de Boer en dr. Ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 september 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven