nummer: 15/2872/GV
betreft: [klager] datum: 18 september 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.E. Lut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 20 augustus 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om incidenteel verlof in verband met een behandeling van een civielrechtelijke procedure met betrekking tot een door hem ingediend verzoekschrift omtrent omgang en gezag
van
zijn minderjarige zoon. Klager stelt zich op het standpunt dat motivering van de bestreden beslissing gebrekkig is. De reden voor het verzoek om incidenteel verlof betrof een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van klager. Onbegrijpelijk is voor
klager
dat gesteld wordt dat zijn persoonlijke aanwezigheid daarbij niet noodzakelijk zou zijn. Klager heeft inderdaad de status ‘Hoog’ op de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico (GVM-lijst) en hem is in dat kader een aantal
toezichtmaatregelen opgelegd. Van die oplegging is door klager om schorsing verzocht. Uit de beslissing van de voorzitter van 27 augustus 2015 komt naar voren dat de rapportage van het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip-rapportage) in klagers
geval niet had mogen leiden tot de oplegging van die maatregelen omdat het Grip geen uitspraak kon doen over de betrouwbaarheid van de ontvangen meldingen omtrent klager. Die meldingen zijn ook aanleiding voor klagers mogelijke EBI-plaatsing. De namens
de Staatssecretaris naar voren gebrachte argumenten tegen een verlofverlening zijn niet houdbaar en hadden niet mogen worden gebruikt om het verzoek af te wijzen. Ook kan niet worden gezegd dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden. De
omstandigheid dat klagers raadsvrouw het woord kan voeren in de civielrechtelijke procedure doet geen recht aan klagers belang, nu hij zelf zijn persoonlijke belangen bij de civiele rechter als vader beter zal kunnen verwoorden dan de raadsvrouw.
Primair verzoekt klager dat hem alsnog incidenteel verlof wordt verleend. Mocht de beroepscommissie daarvoor geen belang meer aanwezig achten, dan wordt verzocht hem een tegemoetkoming toe te kennen voor het gemiste verlof.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om incidenteel verlof verzocht. De desgevraagd adviserend Advocaat-Generaal meende dat er geen noodzaak was voor klager om de civiele zaak bij te wonen omdat hij hiervoor een advocaat zou kunnen machtigen. Uit de inrichting werd gemeld dat
klager onlangs, in het kader van een ordemaatregel, is overgebracht naar de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught in verband met onderzoek naar een mogelijke EBI-plaatsing. De directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel adviseerde negatief. Het
verzoek is vervolgens afgewezen. Daarbij is gekeken naar klagers plaats en status op de GVM-lijst, welke status ‘Hoog’ is in verband met de vrees voor voortgezet crimineel handelen en vluchtgevaar. Overigens had klager aan de directeur kunnen verzoeken
om de civielrechtelijke zitting te mogen bezoeken. Art. 26, vierde lid, van de Pbw biedt die mogelijkheid.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en daarbij verwezen naar het ontbreken van de noodzaak voor de verlofverlening en naar klagers plaats en status op de GVM-lijst.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te De Haag heeft aangegeven negatief te adviseren omdat klagers advocaat hem zou kunnen vertegenwoordigen in de civiele rechtszaak en gelet op de feiten waarvoor klager wordt vervolgd, alsmede de noodzaak
voor
overplaatsing naar de EBI.
3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens (kortweg) geweldsmisdrijven en drugsdelicten. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 augustus 2018. Aansluitend dient hij
eventueel zeven dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep is gericht tegen de afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof voor het bijwonen van een zitting van de rechtbank in het kader van de behandeling van een verzoekschrift omtrent de omgang en het gezag van de minderjarige zoon van
klager.
Op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde
waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
De door en namens klager opgegeven reden voor het incidenteel verlof kan, onder omstandigheden, een dergelijke gebeurtenis opleveren. Daarvoor is dan wel noodzakelijk dat het verzoek wordt onderbouwd met (bijvoorbeeld) de oproep voor de behandeling
door
de rechtbank en een opgave van redenen waarom klager niet ter zitting van de rechtbank zou kunnen worden vertegenwoordigd door een gemachtigde. Een oproep voor de behandeling is door klager niet overgelegd en nadere redenen waarom klager zelf bij die
behandeling aanwezig zou moeten zijn, nog daargelaten de vraag of die opgegeven redenen voldoende zwaarwegend zouden zijn om de noodzaak van klagers persoonlijke aanwezigheid aannemelijk te maken, zijn pas in beroep naar voren gebracht nadat de datum
van de behandeling bij de rechtbank was verstreken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geoordeeld dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan
worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 september 2015.
secretaris voorzitter