Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1598/TA, 13 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1598/TA

betreft: [klager] datum: 13 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 31 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 19 juli 2002 van de beklagcommissie bij de Dr.F.S. Meijerskliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft op 26 september 2002 ter behandeling van dit beroep zitting gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.
Zowel klager als het hoofd van de inrichting hebben er van afgezien gebruik te maken van de gelegenheid hun standpunt ter zitting mondeling toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermeende weigering van het hoofd van de inrichting ten behoeve van klager een traject tot verlening van verlof op te starten.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt -zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Door de beklagcommissie is ten onrechte aangenomen dat door het hoofd van de inrichting geen bindende toezegging is gedaan over het opstarten van onbegeleid verlof van klager met ingang van 1 september 2002. Ten aanzien van hetopstarten van het verloftraject zijn wel voorwaarden gesteld waaraan klager zich dient te houden, wil tot verlofverlening kunnen worden overgegaan. Bij vervulling van die voorwaarden door klager is het hoofd van de inrichtingverplicht zijn toezegging tot verlofverlening na te komen. De voorwaarden waren dat klager tenminste de helft van het sociotherapeutisch team niet op afstand hield en de geïndiceerde therapieën volgde. Klager is die voorwaardenzijns inziens nagekomen. Hij heeft de therapieën gevolgd. Met name via de psychotherapie heeft de inrichting voldoende inzicht kunnen krijgen in zijn persoon en in zijn gedachten- en belevingswereld. Van de bindende toezeggingblijkt uit alle overgelegde stukken.
De beklagcommissie heeft ook buiten beschouwing gelaten dat op de afdeling het contact met de sociotherapie is vastgelegd als wederzijdse verplichting. Als de kliniek meent dat genoemd inzicht onvoldoende is, ligt dit aan eigennalatigheid van de kliniek om dit contact aan te gaan.
Bovendien heeft de beklagcommissie buiten beschouwing gelaten dat klager een risico-analyse heeft ondergaan. Op grond van deze analyse wordt klagers recidiverisico als laag ingeschat.
Klager heeft voorts bezwaar tegen de omschrijving van de kliniek dat men „hét niet ziet aankomen“. Uit deze omschrijving blijkt niet wat de kliniek daarmee bedoelt. Klager gedraagt zich niet vreemd.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep volhard in zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie. Gevraagd wordt het beroep ongegrond te verklaren om de volgende redenen.
Het hoofd is sinds 19 april 2002 door de Minister gemachtigd aan klager begeleid verlof te verlenen. Alvorens over te gaan tot de daadwerkelijke verlening van (om te beginnen begeleid) verlof dient klager aan daartoe gesteldevoorwaarden te voldoen. Zo dient het behandelteam te beschikken over meer inzicht in klagers persoon en in zijn gedachten- en gevoelswereld. Dit is keer op keer aan de orde geweest tijdens gesprekken van klager met zijnbehandelaars alsmede in de evaluatiebesprekingen van 13 december 2001, 16 april 2002 en 2 juli 2002. Dit inzicht is noodzakelijk om een inschatting te kunnen maken van eventueel ontvluchtingsgevaar bij verlening van verlof aanklager. Verwacht wordt dat klager bij ontvluchting na verloop van tijd zal terugvallen in sociaal isolement. In dat geval is een herhaling van delictgedrag niet ondenkbeeldig.
Op 2 juli 2002 werd door de behandelstaf geoordeeld dat genoemd inzicht nog onvoldoende is.
Voorts is het noodzakelijk dat binnen het behandelteam voldoende draagvlak bestaat om klager tijdens verlof te begeleiden. Zover was het op 2 juli 2002 nog lang niet. Klager heeft wel een diepgaand kontakt met enkele personeelsledenmaar de overigen kennen hem niet. Klager is voor de laatsten moeilijk toegankelijk. Hij is ook nog niet in staat rechtstreeks en open te communiceren met personeelsleden, waar het gaat om nakoming van hun deel van zijn verplegings-en behandelingsplan. In de evaluatiebespreking van 2 juli 2002 is met klager een methodiek afgesproken om te komen tot concrete verwachtingen en wensen, om zodoende de kloof tussen de mening en belevingswereld van klager en demedewerkers te overbruggen.
Een voorwaarde voor verlofverlening is voorts dat klagers delictscenario op een bepaalde wijze is afgerond. Dit is thans nog niet het geval.
Klager beoogt zijn verlof te gebruiken om de reguliere universiteit te kunnen bezoeken voor zijn studie rechten. Dit opleidingstraject, waaronder de inschrijving bij de universiteit, dient te lopen via de opleidingscoördinator bijde afdeling onderwijs van de kliniek. Deze heeft nog geen inschrijvingsverzoek van klager ontvangen. Klager is bekend met deze gang van zaken. Hij mag wel via internet zijn studie rechten aan de Open Universiteit vervolgen.

3. De beoordeling
In artikel 17, tweede lid, Bvt is bepaald dat het hoofd van de inrichting zorg draagt dat de behandeling van de verpleegde plaatsvindt overeenkomstig diens verplegings- en behandelingsplan.
Voor de beroepscommissie is voldoende aannemelijk dat namens het hoofd van de inrichting inhoud wordt gegeven aan klagers verplegings- en behandelingsplan, in die zin dat wordt toegewerkt naar een verlofplan. Daarbij is sprake vaninspanningen van de zijde van de inrichting.
De klacht dient naar het oordeel van de beroepscommissie te worden beschouwd als gericht tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting de bij artikel 17, tweede lid, Bvt gestelde zorgplicht betracht. Daartegen staat, ingevolgehet bepaalde in artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag open. Klager had op deze grond niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn klacht. Zijn beroep treft dan ook geen doel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr.drs. T.A.M. Louwe en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 13 november 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven