Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1358/GA, 27 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1358/GA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 maart 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2015, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen is mevrouw R. Groen, juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. Diefstal van eigendommen, te weten telefoonkaarten, bij gelegenheid van een celinspectie buiten klagers aanwezigheid (2015-000043);
b. het bij gelegenheid van een celinspectie verwijderen van klagers strafdossier uit de verblijfsruimte (2015-000044 en 2015-000062); en
c. terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie) 2015-000061 en 2015-000063);

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van onderdeel a van dat beklag en het beklag voor het overige ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep schriftelijk nader toegelicht. Uit het beroepschrift komt naar voren dat het beroep met name ziet op de behandeling van zijn klachten door de alleensprekende
beklagrechter terwijl klager van mening is dat zijn klachten door de voltallige beklagcommissie hadden moeten worden behandeld.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagrechter. Klager wilde zijn zaak behandeld zien door de voltallige beklagcommissie en niet door de beklagrechter. Dat was voor hem reden om tijdens de zitting van de beklagrechter niets te willen
verklaren. De directeur handhaaft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt. Klager heeft in de inrichting eerst oranje gedrag vertoond en vervolgens ook rood gedrag. Het is juist dat dit in de mededeling van de beslissing ongelukkig staat
vermeld. Bij de beoordeling van 7 januari 2015 kreeg klager de kleur oranje toegewezen, die bij de beoordeling van 16 februari 2015 werd veranderd in rood. Dat was toen reden om hem terug te plaatsen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt allereerst dat het in zaken als de onderhavige beter zou zijn de behandeling door de (voltallige) beklagcommissie te laten geschieden. De omstandigheid dat deze klachten door de alleensprekende beklagrechter zijn behandeld
levert evenwel geen reden voor een gegrondverklaring van het beroep op.

Ten aanzien van het beklag overweegt de beroepscommissie:
Ten aanzien van onderdeel a:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard met bevestiging van de uitspraak van de beklagrechter in zoverre.

Ten aanzien van onderdeel b:
Ten aanzien van deze klacht heeft klager op of omstreeks 8 maart 2015 tevens een schorsingsverzoek ingediend. De voorzitter van de beroepscommissie heeft dat verzoek in haar uitspraak van 10 maart 2015 (RSJ, 15/675/SGA) afgewezen. Daarbij heeft zij –
voor zover hier van belang – overwogen:
“(...)
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat uit verzoekers verblijfsruimte een vijftal dozen met schriftelijke bescheiden is gehaald, waaronder zijn strafdossier en stukken met betrekking tot beklagzaken. Als reden voor de verwijdering uit
verzoekers cel wordt door de directeur aangegeven dat er sprake is van gevaar voor de brandveiligheid en dat aan verzoeker de gelegenheid wordt geboden om (overdag) de papieren in te zien, om een selectie van stukken in de verblijfsruimte te houden en
om het procesdossier te digitaliseren en aan klager die stukken middels een laptop ter beschikking te stellen. Verzoeker heeft aangegeven hieraan geen medewerking te willen geven. Naar het voorlopig oordeel heeft de directeur, mede gelet de
(brand)veiligheid in de inrichting aan verzoeker een aantal redelijke oplossingsmogelijkheden geboden, waarop verzoeker niet wenst in te gaan.
(...)”
De beroepscommissie sluit aan bij dat (voorlopig) oordeel van de voorzitter. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom, voor zover een ander is komen vast te staan, niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal daarom
ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

Ten aanzien van onderdeel c:
Klager is naar aanleiding van zijn gedrag teruggeplaatst naar het basisprogramma (gedegradeerd). Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient deze beslissing door de directeur duidelijk te zijn gemotiveerd en moet blijken van een
belangenafweging. Ook moet de directeur in de omschrijving van de feiten die tot degradatie hebben geleid een keuze maken tussen ‘rood’ en ‘oranje’ gedrag. Reden voor deze eisen is dat de redengeving en de door de directeur gemaakte belangenafweging
voor die beslissing eenduidig kenbaar moet zijn voor de betreffende gedetineerde en ook voor de – in het kader van beklag en beroep – beklag- en beroepscommissie. De hier aan de orde zijnde mededeling van de degradatiebeslissing geeft, hoewel niet echt
duidelijk, de redenen voor die degradatie wel aan. Dat is dan ook geen reden om thans over te gaan tot een gegrondverklaring. De beroepscommissie geeft de directeur wel in overweging om in de toekomst de mededeling van dit soort beslissingen
eenduidiger
te maken.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan, voor zover een ander is komen vast te staan, niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ook ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden ten aanzien van de onderdelen b en c.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven