Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2597/GV, 3 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2597/GV

betreft: [klager] datum: 3 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G. Vergouw, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 juli 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Tegen het besluit van 23 juli 2015, waarin is bepaald dat klagers verblijfsvergunning is ingetrokken en aan hem een inreisverbod is opgelegd, zal klagers raadsvrouw bezwaar aantekenen en een voorlopige
voorziening indienen. Geenszins staat derhalve vast dat klager na zijn detentie zal worden uitgezet. Het beroep is eveneens gericht tegen de opgelegde ongewenstverklaring. Voorts zijn er persoonlijke omstandigheden. Klagers vader lijdt aan
hartproblemen. De beslissing waarin is bepaald om aan klager geen algemeen verlof te verlenen is disproportioneel. Het doel van de genomen beslissing weegt niet op tegen het nadeel dat klager als gevolg hiervan zal ondervinden. Er heeft derhalve geen
redelijke belangenafweging plaatsgevonden en de beslissing is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op grond van artikel 4 onder l van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan klagers verzoek worden afgewezen. In de beschikking van de IND staat
vermeld dat beroep tegen de beslissing geen schorsende werking heeft en dat het beroep niet in Nederland mag worden afgewacht. Hetzelfde geldt voor een verzoek om een voorlopige voorziening. Nu het beroep tegen de beslissing van de IND geen schorsende
werking heeft, is de bestreden beslissing in redelijkheid genomen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Roermond heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het verlofadres is geverifieerd en in orde bevonden.
Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens doodslag. Aansluitend dient hij twee weken gevangenisstraf te ondergaan, wegens diefstal in vereniging. De einddatum van de detentie is thans bepaald op 25 november 2016.

Op grond van artikel 4 aanhef en onder l van de Regeling wordt verlof geweigerd van “een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie
vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.”

Bij beschikking van 23 juli 2015 heeft de Staatssecretaris klagers verblijfsvergunning ingetrokken en aan hem een inreisverbod opgelegd. Daarnaast staat in de beschikking: “U moet Nederland en de EU meteen verlaten.” Dit betekent dat klager geen
rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat hij behoort tot de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen en dat hij na zijn detentie zal worden uitgezet.

Uit het namens klager ingediende beroepschrift volgt dat klagers raadsvrouw medio augustus 2015 bezwaar heeft ingediend tegen het terugkeerbesluit en om een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De vraag is of aanwending van een rechtsmiddel de
werking
van het besluit opschort. In artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bezwaar of beroep de werking van een besluit waartegen het is gericht niet schorst, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. In
artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is ‘anders bepaald’. Dit artikellid luidt – voor zover hier van belang – als volgt: “De werking van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het
maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.” In artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a,
van
de Vreemdelingenwet 2000 is evenwel bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is indien de verblijfsvergunning is ingetrokken op de grond als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a of d. De grond als bedoeld in artikel 16, eerste lid onder d,
van de Vreemdelingenwet 2000 houdt in dat de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Uit het terugkeerbesluit volgt dat klagers verblijfsvergunning is ingetrokken en aan hem een inreisverbod is opgelegd, omdat hij een
gevaar vormt voor de openbare orde. Derhalve is het terugkeerbesluit, door het indienen van bezwaar, niet opgeschort. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt er enkel toe te bewerkstellingen dat klager niet wordt uitgezet voordat op het
bezwaar
is beslist en leidt er niet toe, ook niet bij toewijzing, dat klagers verblijfsvergunning in afwachting van de uitspraak van de rechtbank komt te herleven.

Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 4 onder l van de Regeling is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van de verlofaanvraag, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, waaronder de positieve
adviezen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Eijk, secretaris, op 3 september 2015

secretaris voorzitter

Naar boven