Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0934/GA (hersteluitspraak), 3 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/934/GA (hersteluitspraak)

betreft: [klager] datum: 3 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak van 13 maart 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Op 11 juni 2015 heeft de beroepscommissie uitspraak gedaan in onderhavige zaak. De beroepscommissie heeft geoordeeld dat het door de directeur ingediende beroepschrift niet met redenen was omkleed en heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn
beroep.
Naar aanleiding van een bericht van 23 juni 2015 is gebleken dat de directeur reeds op 25 maart 2015 de gronden van het beroep heeft ingediend. Nu sprake is geweest van een administratieve misslag heeft de beroepscommissie beslist haar uitspraak van 11
juni 2015 te herstellen, in die zin dat het beroep alsnog inhoudelijk zal worden behandeld.

Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 5 augustus 2015, gehouden in de p.i. Lelystad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat klager kleding (een jas, vest, schoenen en een broek) heeft uitgevoerd, maar dit nooit meer terecht is gekomen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van 15,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beklagrechter heeft klager ten onrechte ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Klager heeft het beklag te laat ingediend.
Gedetineerden weten binnen zeven dagen of hun uitvoer goed is gegaan.
Klager heeft op de uitvoerformulieren, noch op zijn klaagschrift een datum vermeld. Hierdoor kan niet met zekerheid worden gezegd op welk uitvoerformulier de klacht betrekking heeft. De spullen die klager als vermist opgeeft, komen niet overeen met het
– volgens klager juiste – uitvoerformulier. Klager heeft ter zitting bij de beklagrechter verklaard dat de spullen op 28 oktober 2014 zijn uitgevoerd. Nader onderzoek van de directeur heeft uitgewezen dat op die dag twee bezoekers bij klager op bezoek
zijn geweest, namelijk A.B en F.Z.B. Van deze bezoekers zijn de nummers van de door hen overgelegde identiteitsbewijzen genoteerd. Het nummer van het identiteitsbewijs van bezoeker A.B. komt overeen met het nummer als vermeld op het door de directeur
in
beklag overgelegde uitvoerformulier. Het is volgens de directeur niet mogelijk dat de uitvoer aan een ander dan A.B. is meegegeven.

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt niet toegelicht.
Klager, die inmiddels in vrijheid is gesteld, heeft om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht in verband met vakantie.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht de reden van het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep onvoldoende klemmend. Zij acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek af.

Klager heeft op 26 november 2014 beklag ingediend. In beklag heeft hij aangevoerd dat hij de vermiste spullen op 28 oktober 2014 heeft uitgevoerd. Het klaagschrift is derhalve niet binnen de termijn van zeven dagen als vermeld in artikel 61, vijfde
lid,
van de Pbw ingediend. Nu klager echter in zijn klaagschrift stelt al drie keer bij de bad-afdeling te zijn geweest zonder resultaat, is de beroepscommissie van oordeel dat in dit geval redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat klager in verzuim is
geweest. Klager kan dan ook worden ontvangen in zijn klacht.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt. Klager stelt op 28 oktober 2014 kleding te hebben uitgevoerd. Door de directeur zijn twee uitvoerformulieren overgelegd. De directeur stelt dat het formulier waarop is aangetekend dat de uitvoer aan
A.B. is meegegeven het juiste formulier betreft. Klager stelt dat een ander, derde, uitvoerformulier het juiste formulier is. De beroepscommissie stelt vast dat op geen van de door de directeur overgelegde uitvoerformulieren een datum is vermeld.
Evenmin zijn de formulieren door een personeelslid van de p.i. Nieuwegein ondertekend. Nu de directeur verantwoordelijk is voor een zorgvuldige registratie, is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat de vermissing van de goederen voor risico van de
directeur komt. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, R. van Benthem RA en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 september 2015

secretaris voorzitter

Naar boven