nummer: 15/2542/GV
betreft: [klager] datum: 26 augustus 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.B.M. Poppelaars, namens
[,,,], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 juli 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot incidenteel verlof met begeleiding toegewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek om incidenteel verlof is toegewezen onder de voorwaarde dat dit onder begeleiding op het politiebureau te Drunen zal plaatsvinden. Niet valt in te zien welke veiligheidsoverwegingen
hiertoe nopen. Enkel het feit waarvan klager wordt verdacht lijkt hieraan de grondslag te zijn, hetgeen blijk geeft van een onzorgvuldige voorbereiding en ondeugdelijke belangenafweging. Bovendien is het onvoldoende gemotiveerd. Dit vormt immers geen
aanleiding, laat staan noodzaak, om het bezoek plaats te laten vinden op het politiebureau en houdt onvoldoende rekening met de belangen van zowel klager als zijn moeder, te weten een omgeving waarin vrijelijk met elkaar kan worden gecommuniceerd.
Gesteld wordt dat er mogelijk een confrontatie kan plaatsvinden met de nabestaanden van het slachtoffer, nu klagers moeder in Drunen woont en ook het delict in Drunen heeft plaatsgevonden. Niet blijkt of de familie van de nabestaanden ook in Drunen
wonen. Het gevaar voor maatschappelijke onrust wordt niet onderbouwd. Het door klager gepleegde delict heeft 2,5 jaar geleden plaatsgevonden waardoor het risico op maatschappelijke onrust wordt verkleind. Klager zal niet met zijn moeder door de stad
gaan wandelen, maar zal zijn moeder bezoeken. Hij zal hierdoor niet gesignaleerd kunnen worden. Gesteld wordt dat er nog steeds een liquidatiedreiging vanuit de familie van het slachtoffer komt. Die stelling lijkt zijn grondslag te vinden in de
GRIP-informatie van 3 april 2013, naar aanleiding waarvan klager op de GVM-lijst is geplaatst. Uit de stukken blijkt niet waaruit die liquidatiedreiging vandaag de dag nog blijkt. Klager staat thans niet meer op de GVM-lijst. Het beroep richt zich
tegen
de voorwaarde dat het incidenteel verlof onder begeleiding op het politiebureau te Drunen zal plaatsvinden. Dit houdt niet in dat er verzocht wordt om onbegeleid verlof plaats te laten vinden. Niet valt in te zien waarom geen begeleid verlof in de
woning van klagers moeder plaats kan vinden.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld wegens een levensdelict op een zwager van hem. Het delict heeft plaatsgevonden in Drunen. Klager wenst zijn moeder, die in Drunen woont, te bezoeken. Reeds eerder is hem die mogelijkheid geboden op het politiebureau van Drunen.
Omdat het delict heeft plaatsgevonden in Drunen is confrontatie met nabestaanden van het slachtoffer niet uit te sluiten. Ook is er kans op maatschappelijke onrust wanneer klager in Drunen wordt gesignaleerd. Er is nog steeds sprake van
liquidatiedreiging vanuit de familie van het slachtoffer. Gelet op het voorgaande is besloten dat het bezoek wederom plaats kan vinden op het politiebureau, waar de situatie niet anders zal zijn dan in een bezoekvertrek van een penitentiaire
inrichting.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van het PPC Scheveningen te Den Haag heeft positief geadviseerd ten aanzien van incidenteel verlof met begeleiding van DV&O, mits het verlof zal plaatsvinden op het politiebureau te Drunen.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om incidenteel verlof vanwege het gevaar voor maatschappelijke onrust en het gevaar voor confrontatie met nabestaanden.
De medisch adviseur van het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) acht het tijdeljk verlaten van de inrichting, op reguliere termijnen medisch geïndiceerd. De BIMA heeft medische informatie opgevraagd bij de huisarts van de moeder van klager.
Uit deze informatie blijkt dat klagers moeder forse mobiliteitsproblemen heeft waardoor zij haar zoon niet kan bezoeken in de inrichting.
De politie heeft zich van advies onthouden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens het plegen van doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 november 2019.
Incidenteel verlof kan op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn
aanwezigheid
noodzakelijk is. Uit de stukken blijkt dat de BIMA het tijdelijk verlaten van de inrichting op reguliere termijnen medisch geïndiceerd acht gezien de gezondheidssituatie van klagers moeder. Ook blijkt uit de stukken dat klager thans niet meer op de
GVM-lijst staat en er onduidelijkheid is of er nog sprake is van liquidatiegevaar. Hetgeen het OM heeft geadviseerd omtrent het gevaar voor maatschappelijke onrust en het gevaar voor confrontatie met de nabestaanden, is onvoldoende feitelijk
onderbouwd.
Onvoldoende gemotiveerd is dan ook waarom klager het incidenteel verlof met zijn moeder dient door te brengen op het politiebureau en het niet mogelijk is dat bij haar thuis te doen. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de Staatssecretaris
gelet op het vorenstaande de bestreden beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. De beroepscommissie zal derhalve het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen binnen
een
termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Zij ziet geen reden om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na
ontvangst van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff secretaris, op 26 augustus 2015
secretaris voorzitter