Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1195/TB, 1 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:01-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1195/TB

betreft: [klger] datum: 1 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. de Goeij, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 3 april 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 augustus 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. J.C. de Goeij, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het
ministerie van Veiligheid en Justitie.
Klagers heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 28 januari 1986 ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Klager is op 4 oktober 2005 geplaatst in de longstayvoorziening van FPC Veldzicht te Balkbrug en bij beslissing van 3 april 2013 in de longstayvoorziening van de Pompestichting.
Het hoofd van de Pompestichting heeft op 21 juli 2014 aan het ministerie medegedeeld geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd klagers verblijf in de longstayvoorziening te continueren. Vervolgens is klager op 5 maart 2015 door de
Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (Lap) gezien. Diezelfde dag is door de Lap geconcludeerd dat heropname van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is; evenmin werd op dat moment een mogelijkheid gezien voor
een
uitstroomtraject van klager naar een GGZ-voorziening. De Staatssecretaris heeft op 3 april 2015 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager verblijft al meer dan 29 jaar in de tbs. Het beginsel van proportionaliteit, dat ziet op een redelijke verhouding tussen de aard en ernst van de indexdelicten en de duur en zwaarte (longstay) van de tbs, is in het geding. De laatste jaren komt
het nauwelijks voor dat iemand met alleen/vooral een AS-1 stoornis, zoals klager, veroordeeld wordt tot tbs. Klager hoort dan ook eerder thuis op een longcareafdeling van de GGZ. Het vertrouwen is weg bij klager, omdat hij al zijn hele tbs-periode
wordt
volgestopt met verschillende soorten medicijnen, die veel negatieve bijwerkingen hebben. Uit het dossier blijkt dat klager zijn verblijf binnen de tbs en op een longstayvoorziening niet accepteert. Klager heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek
van psychiater M. in het kader van de verlenging van klagers tbs. Klager kan vreemde contacten niet aan en weigert dan mee te werken. Verzocht wordt klager ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum (PBC) teneinde te onderzoeken of er nog
behandelmogelijkheden zijn.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Voor zover het beroep is gericht tegen de duur van de tbs dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de beoordeling daarvan is voorbehouden aan de reguliere strafrechter.
De Pompestichting heeft in eerdergenoemd advies van 21 juli 2014 gesteld dat op dit moment geen mogelijkheden worden gezien voor een traject buiten de longstay en heeft geadviseerd de longstaystatus te handhaven. Er worden geen mogelijkheden gezien tot
het aangaan van behandeling om het recidiverisico te doen verlagen noch worden mogelijkheden gezien voor een resocialisatietraject.
Uit het rapport van 11 november 2014 van psychiater M. blijkt dat klager heef geweigerd mee te werken aan diens onderzoek. Om die reden heeft de psychiater zijn advies gebaseerd op eerder door hem bij klager verricht onderzoek en op informatie van de
huidige behandelaar en van de mederapporteur. Beide rapporteurs hebben geadviseerd klagers longstaystatus te handhaven.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de Lap wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

In het advies van 21 juli 2014 van het hoofd van FPC Pompestichting wordt melding gemaakt van bij klager bestaande forse chronische psychiatrische problematiek, grote zorgbehoefte en zeer beperkte behandelbaarheid, op grond waarvan wordt verwacht dat
het risicomanagement langdurig noodzakelijk is.

Bij brief van 4 augustus 2015 heeft de Pompestichting gesteld dat klagers psychische conditie eind 2014 is verslechterd, dat hij, in het kader van een time-out tijdelijk heeft verbleven op afdeling zeer intensieve specialistische zorg te Vught, daarna
in Zeeland slechts een beperkt programma kreeg en klagers gedrag een hoge mate van begeleiding, een prikkelarme omgeving en een directieve, sturende bejegening vraagt.

Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater van respectievelijk 11 en 14 november 2014 blijkt dat de combinatie van de aard van klagers psychotische ontregeling en zijn antisociale opvattingen c.q. zienswijze - waarbij hij zich door niemand de
wet laat voorschrijven - verbetering in zijn functioneren en vermindering van het recidiverisico in de weg staat; voorts is klager volgens hen onvoldoende coöperatief en is er onvoldoende ziektebesef en -inzicht. Ook de Lap komt in haar advies (van 5
maart 2015) tot de conclusie dat een hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Tegen deze achtergrond heeft de Staatssecretaris naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen oordelen dat een voortgezet
verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede lag. Vooralsnog zijn geen redenen gebleken klager over te plaatsen naar het PBC voor observatie. De beroepscommissie ziet evenmin redenen af te wijken van de gegeven adviezen omtrent het
individuele beveiligingsniveau. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel en drs. C.W. van der Meer leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 1 september 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven