Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2269/GV, 6 augustus 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2269/GV

betreft: [klager] datum: 6 augustus 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S.S. Overes, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 juli 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 27 en 28 juli 2015 is een nadere reactie van klagers advocaat
ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Zowel de politie als het Openbaar Ministerie hebben positief geadviseerd over het aangevraagde verlof. Alleen de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad adviseert negatief. Klager
verblijft nog pas sinds kort in de inrichting. De directeur heeft zich derhalve geen volledig beeld kunnen vormen omtrent klager. De reclassering stelt in haar advies dat klager zijn delictgedrag betreurt en afkeurt. Dit strookt niet met de stelling
van
de directeur dat klager een nonchalante houding zou hebben ten aanzien van het delict en het slachtoffer. Klager volgt thans behandelingen voor zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS). Klager volgt reeds sinds mei 2014 een behandeling bij de
Waag. De behandeling is daarom vergevorderd genoeg om in aanmerking te komen voor een verlof. Klager betwijfelt ten zeerste of het toewijzen van verlof tot maatschappelijke onrust zal leiden. Er is reeds lange tijd verstreken sinds het voorval. Klager
beschikt over een goedgekeurd verlofadres, dat weliswaar in Amsterdam, maar op zeven kilometer afstand van de woning van het slachtoffer ligt. Er is geen familielid van klager woonachtig buiten Amsterdam. Voorts is er geen sprake van een
recidiverisico.
In Amsterdam zijn er zoveel mensen op straat, dat een herkenning en maatschappelijke onrust niet is te verwachten. Door het verzoek af te wijzen wordt onvoldoende rekening gehouden met klagers resocialisatie, temeer nu de einddatum van zijn detentie
nadert.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Gelet op het delict waarvoor klager is gedetineerd, moet worden gevreesd voor zijn veiligheid en het ontstaan van maatschappelijke onrust wanneer aan hem verlof wordt verleend.
Temeer, nu klager zijn verlof in Amsterdam wil doorbrengen. In Amsterdam heeft het delict plaatsgevonden. Dit delict is in de Turkse gemeenschap bekend. Klagers re-integratietraject is gericht op ambulante begeleiding door GGZ Amsterdam. In aanloop
hiernaar en/of plaatsing in een begeleid wonentraject, moet klager een behandeling in de Waag ondergaan. Het hangt mede van het verloop van de behandeling in de Waag af of klager in aanmerking komt voor begeleid wonen of ambulante begeleiding. De
behandeling in de Waag is kort geleden opgestart. Klager is van mening dat een slachtofferproblematiek niet aan de orde is of meevalt. Klager lijkt te weinig probleembesef te hebben. Hierdoor acht de Staatssecretaris het risico op ongewenste
confrontatie met slachtoffers of anderszins betrokkenen bij het door klager gepleegde delict te groot.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Gelet op het delict en klagers onverschillige/nonchalante houding ten aanzien van het delict en de slachtoffers, adviseert het Psycho Medisch
Overleg (PMO) en in navolging daarvan het Multi Disciplinair Overleg (MDO) en de directeur pas na voltooiing van de behandeling bij de Waag en een inschatting van de recidive aan klager onder strikte voorwaarden verlof toe te kennen.
Het Openbaar Ministerie en de politie adviseren positief ten aanzien van de verlofaanvraag. Uit het door klager overgelegde reclasseringsrapport van 5 juni 2015 blijkt dat klager in mei 2014 in een vrijwillig kader is gestart met een behandeling bij de
Waag te Amsterdam, waarbij het omgaan met klagers PDD/NOS centraal staat. In het rapport staat vermeld dat klager zijn delictgedrag betreurt en afkeurt. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag/gemiddeld. Klager wordt in staat
geacht zich aan de voorwaarden en afspraken te houden. Gelet op de aard van het delict kan de reclassering gevaar voor anderen niet uitsluiten. De reclassering vermeldt tevens dat zij geen aanwijzingen heeft voor acuut gevaar of gevaar voor specifieke
personen.
In een brief van 22 juni 2015 vermeldt de hoofdbehandelaar van de Waag onder meer het volgende:
“(...) [Klager] werkt goed mee aan de behandeling en is op alle afspraken geweest. (...) Thans is de introductiemodule bijna afgerond. (...) [Klager] is zich bewust van de problematische gevolgen van seksueel grensoverschrijdend gedrag voor zichzelf.
Uit de gesprekken komt naar voren dat zijn vermogen om ‘aan te voelen’ wat een ander ervaart en wat (niet) sociaal gepast is, beperkingen kent (zie ook rapportage Pro Justitia, 2014). Dit is een symptoom behorend bij zijn diagnose, PDD-NOS. Het is te
verwachten dat zijn leerbaarheid ten aanzien van empathisch vermogen blijvend beperkt is. Slachtofferempathie is echter geen directe risicofactor op recidive. In de behandeling zal aandacht worden besteed aan cognitieve vervormingen, risicosignalering
en het vermijden van danwel omgaan met risicosituaties’’.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens een zedendelict, schuld aan zwaar lichamelijk letsel en het afsteken van illegaal vuurwerk. De einddatum van klagers detentie valt op of omstreeks 3 juni 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie vindt in de overgelegde stukken onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van de directeur in zijn advies dat klager een nonchalante houding aanneemt ten aanzien van het delict en de slachtoffers. Voor zover de directeur doelt
op klagers gebrek aan empathie, lijkt de reactie van de hoofdbehandelaar van de Waag erop te wijzen dat een gebrek aan empathie richting de slachtoffers niet direct bepalend is voor de kans op recidive. Ook vindt de beroepscommissie onvoldoende
aanknopingspunten voor een reële kans op een slachtofferconfrontatie tijdens het verlof. Het goedgekeurde verlofadres bevindt zich op ongeveer 7 kilometer afstand van de buurt waar het slachtoffer woonachtig is. De beroepscommissie gaat er daarbij
vanuit dat met een locatieverbod voor Amsterdam-Oost, zoals ook door de reclassering is voorgesteld in voornoemd advies, de aanwezige risico’s kunnen worden beperkt. Uit de bestreden beslissing blijkt in ieder geval niet van het tegendeel. Het beroep
zal daarom gegrond worden verklaard en de beslissing van de Staatssecretaris zal worden vernietigd. De Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak en binnen een termijn van twee weken. De
beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 6 augustus 2015

secretaris voorzitter

Naar boven