Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2667/JZ, 5 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2667/JZ

betreft: [klager] datum: 5 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 29y van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen
beroepschrift, ingediend door mr. E.M.H. Myjer, namens

[...], geboren op [1997], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 juli 2014 van de klachtencommissie bij de jeugdzorginstelling Lindenhorst-Almata, verder te noemen de instelling, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de instelling in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. E.M.H. Myjer om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De klachtencommissie heeft een tegemoetkoming van € 155,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers klacht betreffende de afzondering van 26 februari 2014, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft 128 uur aaneengesloten in afzondering doorgebracht, zulks in strijd met de artikelen 29s, 29t en 29u van de Wjz, het Reglement van de instelling en de artikelen 5 van het EVRM en 37 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het
kind (IVRK). Ondanks het feit dat de schending als ernstig wordt beoordeeld is er slechts een bescheiden schadevergoeding toegekend. Klager was op het moment van de afzondering 16 jaar. Hij heeft in afzondering gezeten in een cel met alleen een matras
en een wc pot. Het raam was geblindeerd. Men is onduidelijk geweest over hoe lang de afzondering zou voortduren. De ouders zijn evenmin op transparante wijze voorgelicht.
Klager is op de hoogte van de “Standaardbedragen tegemoetkomingen” van de beroepscommissie. Bij een afzondering past dan een vergoeding van € 10,= per dag, zoals door de klachtencommissie is toegekend. Een dergelijke toekenning doet volstrekt geen
recht
aan de situatie waarbij elementaire beginselen met voeten zijn getreden en er (potentieel) schade is toegebracht aan een kwetsbare jeugdige. Klager meent dat een schadevergoeding op zijn plaats is, analoog aan de vergoeding die wordt uitgekeerd aan een
volwassene die ten onrechte gedetineerd is geweest, en dan nog verhoogd vanwege de extra kwetsbare positie van een kind/jeugdige.
De jeugdige zou voor verdere schadevergoeding dan zijn aangewezen op de gang naar de rechter, met alle kosten, onzekerheid en spanning van dien. Voor dat verschil is geen enkel argument denkbaar. Eerdergenoemde standaardbedragen hebben de status van
een
richtlijn en in omstandigheden kan daarvan worden afgeweken. Dat geldt ook voor de richtlijnen van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS), in casu de schadevergoeding bij vrijheidsbeneming. De detentie heeft voor klager en
zijn ouders ingrijpende gevolgen gehad. Klager heeft zich volledig in de kou voelen staan en zijn vertrouwen in hulpverlening en volwassenen in het algemeen heeft een flinke knauw gekregen.
In klagers geval dient een vergoeding te worden toegekend van € 1850,=, opgebouwd uit 5,5 maal een dagvergoeding van € 150,= plus een bedrag van € 1000,= voor de schendingen van de mensenrechten, dan wel uit een dagvergoeding voor geleden immateriële
schade die het totaal op € 1850,= brengt.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd.
De directeur heeft klager en zijn ouders bij brief van 29 augustus 2014 excuses aangeboden en gevraagd aan te geven of er behoefte is aan een gesprek of een ander vorm van ondersteuning. De door de klachtencommissie vastgestelde tegemoetkoming is reeds
aan klager uitgekeerd.

3. De beoordeling
Voorop dient te worden gesteld dat de bedragen die als vergoeding voor ten onrechte ondergane hechtenis worden toegekend, worden vastgesteld op een andere grondslag dan de tegemoetkoming in het kader van de Wjz in deze beroepsprocedure. Om die reden is
een beroep op vergelijking tussen de beide uitkeringen niet relevant in deze zaak.

De beroepscommissie hanteert bij het toekennen van een tegemoetkoming voor het ten onrechte moeten ondergaan van afzondering in een justitiële jeugdinrichting in beginsel standaardtarieven, waarvan kan worden afgeweken indien er sprake is van
bijzondere
omstandigheden. De beroepscommissie stelt daarbij overigens voorop dat het toe te kennen bedrag is bedoeld als een tegemoetkoming voor het ondervonden ongemak en niet als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan voor klager andere wegen openstaan.
Voor ten onrechte ondergane afzondering in een instelling voor gesloten jeugdzorg heeft de beroepscommissie geen standaardtarief vastgesteld. Zoals de klachtencommissie heeft overwogen is in de onderhavige zaak sprake van ernstige schendingen van wet
en
verdrag. Naar het oordeel van de beroepscommissie bestaat in het licht van die schendingen aanleiding voor een hogere tegemoetkoming dan door de klachtencommissie in totaal is toegekend, namelijk € 30,= voor elke dag waarop de maatregel is toegepast.
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Nu in de dagvergoeding het ongemak ten gevolge van de ernstige schendingen van wet en verdrag is verwerkt is een afzonderlijke vergoeding wegens verdragsschendingen – zoals door de klachtencommissie
vastgesteld – verder niet aan de orde. Klager heeft van 26 februari 2014 om10.20 uur tot 3 maart 2014 om 18.30 uur in afzondering verbleven, zodat de tegemoetkoming in dit geval wordt vastgesteld op
€ 180,= (6 x € 30,=).

De directeur van de inrichting heeft bericht dat de door de klachtencommissie toegekende tegemoetkoming van € 155,= aan klager is betaald. De inrichting dient derhalve aan klager nog € 25,= uit te keren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de toegekende tegemoetkoming gegrond en kent klager een tegemoetkoming toe van € 180,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, dr. P.H. van der Laan en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 5 januari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven