Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3467/TA en 14/3910/TA, 12 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3467/TA en 14/3910/TA

betreft: [klager] datum: 12 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraken van 16 september 2014 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 december 2014 is klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, gehoord. Klager en het hoofd van de inrichting hebben bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde - betreft:
a. een maatregel van afdelingsarrest d.d. 9 januari 2014;
b. het niet aanbieden van de mogelijkheid te luchten vanaf 9 januari 2014.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel a van het beklag voor zover betrekking hebbend op de wijze van tenuitvoerlegging van het afdelingsarrest en voor het overige, alsmede beklagonderdeel b ongegrond verklaard op de
gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het afdelingsarrest - naar aanleiding van het vertrek (van de boerderij waar klager werkte) van een medewerkster, waardoor klager ontregeld zou raken
-
kon redelijkerwijs niet worden opgelegd, omdat die maatregel maar voor twee dagen zou duren. De maatregel is verder niet consequent toegepast, want klager was niet continu onder toezicht, kon zich vrij bewegen op de boerderij en kreeg ook een andere
vrouwelijke begeleidster toegewezen, zodat het gevaarscriterium kennelijk niet aan de orde was. De maatregel diende ook geen redelijk doel en was niet gericht op klagers kernproblematiek: de inrichting dacht dat klager zich zou vergrijpen aan elke
willekeurige vrouw, maar dit staat niet in klagers delictscenario of behandelplan. De beslissing is overhaast genomen.
Klager heeft tijdens het afdelingsarrest in de buitenlucht gewerkt. Hem is echter geen luchtmogelijkheid aangeboden. Klager is van mening dat het luchten een recreatief karakter heeft en dat geldt niet voor het verrichten van arbeid.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Pas in beroep wijst klager op een materieel gebrek bij de oplegging van het afdelingsarrest, namelijk dat de maatregel geen
redelijk doel diende en bovendien niet geënt was op klagers kernproblematiek. Klager dient ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk in zijn beroep te worden verklaard.
Aan klager is op 9 januari 2014 afdelingsarrest opgelegd, omdat hij mogelijk heftig zou reageren op het vertrek van een voor hem belangrijke medewerkster. Bij het opleggen van de maatregel zijn geen afspraken gemaakt over de duur van de beperking;
eerst
diende een gesprek plaats te vinden met die medewerkster. Klager stond tijdens het afdelingsarrest niet continu onder toezicht. Gelet op klagers problematiek en indexdelict was vooral relevant dat hij geen één-op-één-contact zou hebben met vrouwelijke
medewerkers. Dat dit in de uitvoering van de maatregel anders is gelopen, is onzorgvuldig, maar doet niet af aan het feit dat er gegronde redenen waren voor het opleggen van het afdelingsarrest. In de Bvt is niet expliciet vastgelegd dat het vereiste
uur luchten per dag recreatief van aard dient te zijn. Door zijn werkzaamheden op de boerderij heeft klager voldoende tijd in de buitenlucht genoten. Overigens blijkt uit de rapportages in de periode van 14 tot 23 januari 2014 dat klager, met
uitzondering van 15 januari 2014, wel is aangeboden te gaan luchten.

3. De beoordeling
a.
Op grond van artikel 33 in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting de bewegingsvrijheid van een verpleegde voor een periode van ten hoogste vier weken beperken tot de afdeling, indien dit noodzakelijk is met
het
oog op – onder meer – de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.

De beroepscommissie is, anders dan de beklagcommissie en het hoofd van de inrichting, van oordeel dat het klaagschrift van klager van 13 januari 2014 zo moet worden begrepen, dat dit zich mede uitstrekt tot de grond die tot de oplegging van het
afdelingsarrest aanleiding heeft gegeven.
Uit de stukken komt naar voren dat vanaf eind december 2013 spanningen bij klager ontstonden naar aanleiding van het feit dat een medewerkster van de boerderij, waar klager arbeid verrichte, haar werkzaamheden aldaar zou beëindigen. Het toestandsbeeld
was volgens het hoofd van de inrichting zorgelijk en gevreesd werd dat dit zou leiden tot een uitbarsting van zeer agressief, seksueel acting-out gedrag, waarbij de dichtstbijzijnde, onbekende vrouw tot slachtoffer zou worden gekozen. Nu in de
toelichting door het hoofd van de inrichting met nadruk is gewezen op dit gevaar, is onduidelijk waarom niet eerder dan 9 januari 2014 hierop is geanticipeerd. Voorts is onopgehelderd gebleven waarom niet met minder ingrijpende (toezichts)maatregelen
kon worden volstaan. Bovendien moet uit het feit dat klager – zij het door een misverstand van de zijde van de inrichting – toch in contact is geweest, kennelijk zonder enige problemen, met een andere vrouwelijke medewerker op de boerderij, worden
geconcludeerd dat het vermeende gevaar dat van klager uitging, door de inrichtingsmedewerkers zelf niet zo klemmend werd ervaren. Nu de inrichting niet ter zitting van de beroepscommissie is verschenen om de vragen van de beroepscommissie hieromtrent
te
beantwoorden, moet de beslissing tot oplegging van het afdelingsarrest bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de
beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Het hoofd van de inrichting is in de gelegenheid gesteld
zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op € 60,=.

B.
Op grond van artikel 43, derde lid, van de Bvt heeft de verpleegde recht op verblijf in de buitenlucht gedurende tenminste een uur per dag. Onbestreden is dat klager gedurende de tenuitvoerlegging van het afdelingsarrest werkzaam is geweest op de
boerderij, waarvan de werkzaamheden voornamelijk in de buitenlucht plaatsvinden. Uit de stukken en de ter zitting van de beroepscommissie gegeven toelichting is niet kunnen blijken dat ten aanzien van het luchten door het opgelegde afdelingsarrest
beperkingen zijn opgelegd. Klager heeft niet betwist dat hij elke dag een uur of langer in de buitenlucht verkeerde. De beroepscommissie acht dan ook aannemelijk dat klager ook gedurende het afdelingsarrest ten minste een uur per dag in de buitenlucht
heeft verbleven. De stelling van klager dat het luchten louter recreatief van aard mag zijn, zodat het verrichten van arbeid in de buitenlucht in het algemeen niet als luchten in de zin van artikel 43 van de Bvt kan worden beschouwd, vindt geen steun
in
het recht. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond.
Zij stelt de aan klager toekomende tegemoetkoming vast op € 60,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. B.C.M. Raes en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 12 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven