Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3466/TA, 12 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3466/TA

betreft: [klager] datum: 12 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 september 2014 van de beklagcommissie bij FPC De Pompestichting te Vught, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te
zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft:
a. de maatregel van afzondering d.d. 26 mei 2014 (PV 2014/017a);
b. de schending van het recht te luchten (PV 2014/017b);
c. de bejegening door personeelsleden (PV 2014/023).

De beklagcommissie heeft het beklag wat betreft de onderdelen a en b ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel c van het beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat aan hem geen afzonderingsmaatregel had mogen worden opgelegd naar aanleiding van een incident met een medepatiënt. Nut en
noodzaak hiervoor ontbraken. De inrichting heeft niet alles gedaan om escalatie te voorkomen. Alleen klager is afgezonderd, de agressor niet. De maatregel is disproportioneel. Klager heeft geen agressieve, aan hem toe te rekenen incidenten op zijn naam
staan. De inrichting is te snel overgegaan tot het opleggen van de maatregel.
Klager is niet in de gelegenheid gesteld een uur per dag te luchten, zodat een fundamenteel recht is geschonden. Klager wordt dagelijks driemaal een half uur uitgesloten. Er wordt aan de uitsluittijd geen doel gegeven en geen gesprekken gevoerd. Een
verblijf op de patio noemt de inrichting luchten, maar klager had onvoldoende tijd om te luchten. Klager meent dat er een uitsluitprogramma behoort te zijn, net als in de gevangenis. De deur naar de patio is niet op slot. De patio is een deel van de
afdeling.
Het beroep is niet langer gericht tegen de bejegening van klager door personeelsleden.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting kent geen standaard disciplinaire straffen. Iedere situatie wordt als individueel geval bekeken en beoordeeld. In het
onderhavige geval, voor de beschrijving waarvan wordt verwezen naar het eerdere verweerschrift van de inrichting, is geoordeeld dat het nodig was klager af te zonderen. Bij het opleggen van dergelijke inperkende maatregelen neemt de inrichting de
gehele
situatie omtrent een patiënt in overweging en op grond daarvan wordt een weloverwogen beslissing genomen. Als een patiënt in het verleden niet eerder een incident heeft veroorzaakt, wil dat niet zeggen dat er op dat moment geen noodzaak kan bestaan een
inperkende maatregel op te leggen. De vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid worden daarbij in acht genomen en dat is ook in dit geval gebeurd.
Klager had genoeg uitsluittijd om te luchten, te weten vier keer een half uur per dag (verwezen wordt naar een overgelegd overzicht). Hij kon er zelf voor kiezen al dan niet gebruik te maken van de gelegenheid tot luchten.

3. De beoordeling
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager medegedeeld dat het beroep niet langer is gericht tegen beklagonderdeel c. Dit onderdeel zal derhalve verder buiten beschouwing blijven.

A.
Op grond van artikel 34, eerste lid in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd een verpleegde af te zonderen indien dit noodzakelijk is gelet op – onder meer – de handhaving van de orde of veiligheid in
de inrichting. Klager is op 26 mei 2014 afgezonderd omdat hij volgens het hoofd van de inrichting een conflict had met enkele medebewoners op zijn verblijfsafdeling. Op 25 mei 2014 stond klager neus aan neus tegenover een medeverpleegde. Volgens het
hoofd van de inrichting liepen de spanningen al maanden op. Het hoofd van de inrichting wilde met de afzondering voorkomen dat het conflict zou escaleren. De beroepscommissie acht het bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk
of onbillijk dat klager vanwege zijn (agressieve) gedrag met voornoemd doel werd afgezonderd, terwijl die maatregel evenmin disproportioneel kan worden genoemd. Daarbij kan in het midden blijven welke rol de medeverpleegden hebben gespeeld en welke
maatregelen al dan niet aan hen zijn opgelegd. Het beroep zal wat betreft dit onderdeel dan ook ongegrond worden verklaard.

B.
Op grond van artikel 43, derde lid, van de Bvt heeft de verpleegde recht op verblijf in de buitenlucht gedurende tenminste een uur per dag. Blijkens het door het hoofd van de inrichting overgelegde overzicht is klager tijdens zijn afzondering viermaal
een half uur per dag uitgesloten. Aan de verpleegde die zich in afzondering bevindt en voor wie voldoende tijd beschikbaar is om te luchten - waarvan sprake is in het onderhavige geval -, hoeft naar het oordeel van de beroepscommissie geen programma te
worden geboden waarin dit luchten expliciet is opgenomen. De beroepscommissie stelt vast dat klager de gelegenheid moet hebben gehad een uur per dag te luchten, nu de deur naar de patio openstond en er geen enkele aanwijzing is dat hij op enigerlei
wijze is belemmerd hiervan gebruik te maken. Het beroep zal ook wat betreft dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. B.C.M. Raes en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 12 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven