Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4028/GV, 7 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4028/GV

betreft: [klager] datum: 7 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.W. van Zanden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 oktober 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt het onderhavige beroep gelijktijdig te willen behandelen met het beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris, strekkende tot afwijzing van een verzoek tot plaatsing in
een penitentiair programma met elektronisch toezicht (p.p./e.t.), omdat de gronden voor afwijzing van zowel de in deze procedure aan de orde zijnde beslissing als die ten aanzien van het verzoek om plaatsing in een p.p./e.t. in grote lijnen
gelijkluidend zijn.
Klager heeft op 10 oktober 2014 een eerste verzoek om algemeen verlof ingediend. Hij is op 16 juni 2014 in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden. Het openbaar ministerie (OM) en klager hebben tegen die uitspraak
hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep zal op 2 december 2014 bij het gerechtshof te Arnhem worden behandeld. Namens de Staatssecretaris is aangevoerd dat, gelet op het feit dat het OM in eerste aanleg een gevangenisstraf heeft geëist van zes jaar en
oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (TBS) en het beroep tegen de uitspraak in eerste aanleg waarschijnlijk nog tijdens klagers detentie zal worden behandeld en gelet op de omstandigheid dat er nog een beroepszaak
loopt tegen de weigering inzake detentiefasering, geen verlof wordt verleend.

Volgens de Staatssecretaris zou verlofverlening op dit moment maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Dat is evenwel – zeker zonder nadere onderbouwing – geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(hierna: de Regeling). Andere weigeringsgronden doen zich in klagers geval niet voor. De motivering inzake de afwijzing van detentiefasering staat los van de vraag of aan klager verlof kan worden verleend. Klager is van mening dat, anders dan waarvan
de
Staatssecretaris uitgaat, de uitspraak in eerste aanleg leidend zou moeten zijn bij de beoordeling van onderhavig verlofverzoek. De verwachting van het OM met betrekking tot een mogelijke bewezenverklaring in hoger beroep en ook de strafeis in eerste
aanleg mogen geen reden zijn voor een afwijzende beslissing. De Staatssecretaris is overigens ook niet gebonden aan het advies van het OM, te meer nu het OM partij is in de lopende strafzaak en er alle belang bij heeft om hem te beperken in mogelijke
vrijheden. Nu de inrichting en de reclassering positief adviseren ten aanzien van het verlenen van vrijheden, had de Staatssecretaris in dit geval die adviezen zwaarder moeten laten wegen. Overigens leidt de negatieve beslissing van de Staatssecretaris
er toe dat klagers geleidelijke terugkeer in de samenleving op deze manier wordt geweigerd. Indien de beroepscommissie het beroep gegrond verklaart, wenst klager alsnog verlof verleend te krijgen en een tegemoetkoming toegekend te krijgen voor het door
hem ondervonden ongemak.
Inmiddels heeft het hof op 16 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep en daarbij is het vonnis in eerste aanleg bevestigd. De strafmaat is ongewijzigd gebleven. Het beroep van het OM was overigens niet gericht tegen de eerdere vrijspraken
in
eerste aanleg en ook is er in hoger beroep geen TBS geëist. Dit heeft tot gevolg dat een belangrijk deel van de motivering van de beslissing van de Staatssecretaris thans niet meer valide is.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden. Zijn fictieve einddatum valt op 22 mei 2015. Het verzoek om algemeen verlof van 10 oktober 2014 is op 23 oktober 2014 afgewezen. Daarbij heeft het advies van
het OM zwaar gewogen. Het OM heeft hoger beroep aangetekend en aangegeven dat het zeer aannemelijk is dat in hoger beroep een fors hogere straf zal worden opgelegd dan in eerste aanleg en dat mogelijk ook TBS aan de orde zal komen. Voorts is door de
Staatssecretaris rekening gehouden met de geschiedenis van klager; er is sprake van recidivegevaar omdat klager het huidige delict heeft gepleegd tijdens een hem eerder opgelegde proeftijd. Daaruit kan worden geconcludeerd dat klager kennelijk moeite
heeft om zich te houden aan afspraken. Overigens is de omstandigheid dat er een ander beroep – ten aanzien van mogelijke detentiefasering – aanhangig is, geen reden tot afwijzing van onderhavig verzoek. Het beroep zou ongegrond moeten worden verklaard.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met de verwachting dat in hoger beroep mogelijk een langere gevangenisstraf zal worden opgelegd en in verband met de vrees
voor recidive, gelet op het aantal door klager gepleegde overvallen.
De politie heeft – zo komt naar voren uit het vrijhedenadvies van de directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen naar voren – geen bezwaar tegen een aan klager te verlenen verlof.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden in verband met – kortweg – gekwalificeerde diefstal met geweld. Op 16 december 2014 is in hoger beroep een gevangenisstraf van gelijke duur opgelegd. Die
uitspraak is thans onherroepelijk. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 mei 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

Uit de bestreden beslissing komt naar voren dat deze is afgewezen omdat het hoger beroep in klagers strafzaak (toen) nog niet was behandeld, de verwachting was dat dit nog tijdens klagers detentie zou worden behandeld en dat mogelijk, daarbij gelet op
de eis in eerste aanleg, een fors hogere straf alsmede een maatregel van TBS met dwangverpleging zou kunnen worden opgelegd. Die verwachting blijkt, achteraf oordelend, niet te zijn waargemaakt. Naar het oordeel van de beroepscommissie had de
Staatssecretaris, juist gelet op de onzekerheid die bestond ten aanzien van de uitkomst van het hoger beroep, meer gewicht moeten toekennen aan de veroordeling in eerste aanleg en de positieve adviezen van de inrichting, waaronder het positieve advies
van de coördinator Terugdringen Recidive mede wordt verstaan, en de politie. Daarnaast zou het verloop van dat verlof een indicatie kunnen geven voor een eventuele detentiefasering.
Gelet daarop, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris is genomen op een grond die deze niet kan dragen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en aan de
Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen binnen veertien dagen na ontvangst van deze uitspraak.

Nu de bestreden beslissing nog ongedaan gemaakt kan worden acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van veertien dagen na ontvangst van deze uitspraak.
Zij bepaalt de aan klager geen tegemoetkoming zal worden toegekend.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 januari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven