Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0820/TP en 02/1219/TP, 4 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/820/TP en 02/1219/TP

betreft: [klager] datum: 4 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van

een op 19 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Bijlsma, namens

[...], verder te noemen klager,

en een op 20 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door klager, verder bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar,

tegen twee beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de beroepschriften en klager alsmede zijn voornoemde raadslieden om de beroepschriften schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
a. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 19 maart 2002 verlengd tot en met 16 juni 2002.
b. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst met ingang van 16 juni 2002 verlengd tot en met 14 september 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 5 september 2001 ontslagen van rechtsvervolging en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 20 september 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Schie teRotterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 17 april 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van laatstgenoemd beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager zijn de beroepschriften als volgt toegelicht.
Mede als gevolg van vertraging in de rapportage pro justitia heeft klager meer dan een jaar in voorarrest gezeten. Hem is geen gevangenisstraf opgelegd, waarop de voorlopige hechtenis in mindering kon worden gebracht. Als hij denormale procedures voor tbs-gestelden moet doorlopen heeft hij de gerede kans een jaar als tbs-passant te moeten wachten op plaatsing in een tbs-kliniek. Nu de rechtbank juist heeft vastgesteld dat een straf voor klager niet aan deorde is, maar dat hij behandeld moet worden, weegt het moeten voortzetten van het verblijf in het huis van bewaring voor hem onevenredig zwaar. Door stress en piekeren slaapt hij slecht.
Klager wil zo spoedig mogelijk worden behandeld.
Gevraagd wordt daarom de bestreden beslissingen te vernietigen en te bepalen dat klager met onmiddellijke ingang wordt geplaatst in een tbs-kliniek. Voorts wenst klager in aanmerking te komen voor een formele tegemoetkoming omdathij ten aanzien van de eerste verlenging niet is gehoord en voor een materiële tegemoetkoming volgens de lijn van de jurisprudentie van de beroepscommissie.

Namens de Minister is het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van de beslissing onder 1a.
Het beroep tegen deze beslissing zal formeel gegrond zijn omdat klager te laat is gehoord en de beslissing te laat aan hem is medegedeeld.
Ten aanzien van de beslissingen onder 1 a. en b.
De beroepen zullen materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden opgenomen. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes, respectievelijk negen maanden ineen h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissingen op die enkele grond onredelijk en onbillijk zijn.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager staat op de wachtlijst voor plaatsing in de Dr. S.van Mesdagkliniek. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagersverblijf geen signalen ontvangen dat klagers psychische conditie zodanig was dat de situatie in het h.v.b. onhoudbaar was en/of dat van detentieongeschikheid moest worden gesproken. Uit de overgelegde medische verklaring d.d. 8 juli2002 kan niet worden geconcludeerd dat klagers psychische conditie op de beslissingsdata zodanig was dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moest worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep tegen de beslissing onder 1.a.
Klager is op 29 maart 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 19 maart 2002 is verstreken. Bij brief d.d. 8 april 2002 is hij geïnformeerd over deze verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient deze beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

De beroepscommissie zal vervolgens de beslissingen onder 1.a en 1.b inhoudelijk beoordelen.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaken is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissingen op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en deoverige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissingen nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
De duur van de voorlopige hechtenis van klager kan bij de beoordeling van de passantentermijn niet in aanmerking worden genomen, terwijl de passantentermijn geen straf beoogt, maar beveiliging van de maatschappij.

Uit de medische verklaring d.d. 8 juli 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam en Dordrecht blijkt dat klager op de afdeling van het h.v.b. redelijk goed functioneert, al verkeert hij wel in onzekerheid hoe hetverder met hem zal gaan.
De beroepscommissie is van oordeel dat de inhoud van de medische verklaring niet kan leiden tot het oordeel dat de psychische conditie van klager op het moment van het onderzoek door de forensisch psychiater van dien aard was dateen verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissingen geen aanleiding bestond om klager bij voorrang ineen tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing onder 1.a. materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatstdiende te worden verlengd van 19 maart 2002 tot en met 16 juni 2002. Nu de bestreden beslissing d.d. 8 april 2002 op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66,derde lid onder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing onder 1.a.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing onder 1.b. tot verlenging van de passantentermijn van 16 juni 2002 tot en met 14 september 2002 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de beslissing onder 1.a. gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve datde termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 19 maart 2002 tot en met 16 juni 2002.

Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de beslissing onder 1.b. ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 4 november 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven