Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0387/GA, 11 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/387/GA

betreft: [klager] datum: 11 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.W. van Eeuwijk , namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 januari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 mei 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mevrouw mr. T. Meijerink vervanger van klagers raadsman en [...], juridisch medewerker van de p.i. Alphen aan den Rijn.
Op 12 mei 2015 heeft de juridisch medewerker per e-mail nadere informatie aan de beroepscommissie verstrekt. Deze informatie is op 15 mei 2015 toegezonden aan klager en zijn raadsman. Klager en zijn raadsman hebben geen gebruik gemaakt van de hen
geboden gelegenheid te reageren op deze e-mail.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de vermissing van klagers kleding die in oktober 2014 door zijn vriendin zou zijn ingevoerd.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers vriendin heeft in een e-mail aan klagers raadsman gesteld dat zij op 10 oktober 2014 na het bezoek kleding en schoenen voor klager heeft ingevoerd en de inrichting moet er voor zorg dragen dat de ingevoerde goederen bij de goede persoon terecht
komen. Klager heeft in oktober diverse keren bij de BAD- afdeling geïnformeerd naar zijn invoer. Klager bestrijdt de stelling van de directeur dat altijd een bewijs van ontvangst wordt afgegeven als er goederen worden gebracht. Volgens klager is er nog
een gedetineerde in de p.i. Alphen aan den Rijn met dezelfde achternaam en vermoedelijk heeft die gedetineerde klagers kleding ontvangen. De inrichting moet nagaan of de goederen aan die gedetineerde zijn uitgereikt.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er wordt altijd een bewijs van invoer afgegeven aan diegene die goederen voor een gedetineerde bij de inrichting afgeeft. Tevens wordt een kopie van dit invoerbewijs in het dossier van de betreffende gedetineerde gevoegd. Klager heeft echter geen
invoerbewijs kunnen overleggen.
Op verzoek van de voorzitter zal worden nagegaan of er een invoerbewijs aanwezig is in het dossier van de gedetineerde met dezelfde achternaam als klager.
Bij e-mail van 12 mei 2015 heeft de juridisch medewerker bericht dat er destijds alleen een gedetineerde met de naam [...] in de inrichting heeft verbleven. Uit zijn dossier is niet gebleken dat er goederen van [...] zijn ingevoerd.

3. De beoordeling
In zijn klaagschrift stelt klager dat hij al vanaf 2 oktober 2014 wacht op kleding die voor hem is ingevoerd. Uit het dossier blijkt dat klager in oktober 2014 diverse keren bij de BAD-afdeling een invoerformulier heeft ingevuld en ingeleverd. De
beroepscommissie zal klager derhalve ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

In haar e-mail van 25 maart 2015 aan de raadsman mr. H. van Eeuwijk stelt klagers vriendin dat zij omstreeks 10 oktober 2014 kleding en schoenen voor klager heeft ingevoerd. Ter zitting van de beroepscommissie is namens de directeur aangevoerd dat bij
elke invoer van goederen voor een gedetineerde een ontvangstbewijs wordt afgegeven, hetgeen door klager wordt bestreden. Klager kan geen invoerbewijs overleggen. Uit eerdergenoemde e-mail van 12 mei 2015 van de inrichting blijkt niet dat de goederen
aan
een medegedetineerde met dezelfde achternaam zijn verstrekt.
Gezien het voorgaande acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat er begin oktober 2014 kleding ter invoer voor klager is aangeboden.
Het beklag zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. U.P. Burke en dr. W.J. Schudel, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 11 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven