Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2440/GV, 17 augustus 2015, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2440/GV

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. L.R. Rommy, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 juli 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Voorts is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Na zijn detentie zal klager, in verband met zijn ongewenstverklaring, worden uitgezet naar
Polen. Op 14 juli 2015 is hem strafonderbreking verleend. In verband met de tenuitvoerlegging van een Terwee-vonnis is de strafonderbreking ingetrokken.
Een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland komt, in het geval hij is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van niet meer dan drie jaar, na ommekomst van de helft van zijn vrijheidsstraf in aanmerking voor strafonderbreking.
De tenuitvoerlegging van een Terwee-vonnis wordt als uitzondering op deze regel niet genoemd. De tenuitvoerlegging van een Terwee-vonnis is geen vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de
Regeling), maar een maatregel. De dagen vervangende hechtenis kunnen derhalve niet worden opgeteld bij de vrijheidsstraf van drie jaar.
Het is bovendien niet in het belang van het slachtoffer en de samenleving dat klager de vervangende hechtenis uitzit, nu het bedrag aan schadevergoeding reeds van Staatswege is of wordt betaald. Klager heeft derhalve een betalingsverplichting tegenover
de Staat. Daartegenover staat het belang van klager bij een spoedige terugkeer naar zijn thuisland. Hij heeft sinds hij gedetineerd zit geen contact meer kunnen onderhouden met zijn familie. Dit staat op gespannen voet met artikel 8 EVRM. Voor zover
het
standpunt is dat deze situatie inherent is aan detentie, wordt deze situatie wel onrechtmatig op het moment dat dit belang niet, of onvoldoende, meegewogen wordt bij de beslissing om klager strafonderbreking te verlenen. Verzocht wordt om klager te
horen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Bij de berekening van de duur van de vrijheidsstraf, als bedoeld in artikel 40a van de Regeling, wordt ook de vervangende hechtenis meegenomen. Dit blijkt uit de memo
Berekening
datum strafonderbreking voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Namens klager is verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie overweegt dat een beroep als het onderhavige in beginsel schriftelijk wordt afgedaan. De beroepscommissie acht zich in deze zaak ook voldoende ingelicht om op het
beroep te beslissen en nu klager geen argumenten heeft aangevoerd waarom een schriftelijke behandeling naar zijn mening niet volstaat, wijst de beroepscommissie het verzoek af.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens medeplegen van zware mishandeling. Aansluitend dient hij 71 dagen vervangende hechtenis te ondergaan op grond van de wet Terwee, alsmede (eventueel) twee vervangende hechtenissen van
ieder zeven dagen op grond van de Lex Mulder. De einddatum van zijn detentie is thans gesteld op 24 mei 2017.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Uit het tweede lid van artikel 40a van de Regeling volgt dat, indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, strafonderbreking kan worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is
ondergaan. In het geval er een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Uit artikel 1, onder s, van de Pbw volgt dat onder de vrijheidsstraf,
naast de gevangenisstraf, tevens moet worden verstaan de vervangende hechtenis. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat onder vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling tevens moet worden begrepen de vervangende hechtenis
die klager na de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf dient te ondergaan.
Uit de stukken blijkt dat nadat op 14 juli 2015 aanvankelijk aan klager strafonderbreking was verleend, de inrichting op 16 juli 2015 is geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van de Terwee-zaak. Nu hierdoor klagers vroegst mogelijke datum waarop hem
strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling zou kunnen worden verleend is verschoven naar 16 april 2016, is de beroepscommissie van oordeel dat in redelijkheid besloten kon worden het verzoek om strafonderbreking alsnog af te wijzen.
Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de voorwaarden genoemd in artikel 40a van de Regeling niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Eijk, secretaris, op 17 augustus 2015

secretaris voorzitter

Naar boven