Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1248/SGA, 23 april 2015, schorsing
Uitspraakdatum:23-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 15/1248/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 23 april 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 16 april 2015, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker van het
plusprogramma naar het basisprogramma per 16 april 2015.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 21 april 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 april 2015. De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie heeft niet gereageerd op het
verzoek
om inlichtingen.

1. De beoordeling
Nu de raadsman van verzoeker het klaagschrift als bijlage heeft meegezonden bij het schorsingsverzoek en dit is doorgezonden naar de beklagcommissie gaat de voorzitter er van uit dat het klaagschrift inmiddels als zodanig is ingeschreven. Verzoeker kan
derhalve in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een op 15 april 2015 gerealiseerd selectieadvies inrichting, is aannemelijk geworden dat
verzoeker,
die deelnam aan een penitentiair programma, zich niet heeft gehouden aan de daarin gestelde voorwaarden. Verzoeker heeft zich op 9 april 2015 telefonisch ziek gemeld waarbij hij aangaf niet in staat te zijn om te voldoen aan een urinecontrole. Ondanks
dat aan verzoeker was medegedeeld dat hij niet naar buiten mocht gaan, is verzoeker zowel op donderdag 9 april 2015 als op vrijdag 10 april 2015 naar buiten gegaan. Op deze dagen heeft verzoeker derhalve niet voldaan aan de minimale dagbesteding van 26
uur. Op 9 april 2015 en op 13 april 2015 heeft verzoeker geen urinecontrole gedaan en op 13 april 2015 tenslotte is verzoeker niet verschenen op de afspraak om zich te melden. Verzoeker heeft met voorgaande de bijzondere voorwaarden van alcohol- en
drugsgebruik, meldplicht en de minimale dagbesteding van 26 uur overschreden hetgeen tegen de regels en afspraken is van het penitentiair programma. De voorzitter verstaat dat dit gedrag kan worden bestempeld als zogenaamd “rood” gedrag. Gelet daarop
kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid beslissen verzoeker vanuit het plusprogramma terug te plaatsen naar het basisprogramma.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 23 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven