Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1160/GM, 10 augustus 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1160/GM

betreft: [klager] datum: 10 augustus 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.K. Cheng, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 1 april 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie en het medisch dossier.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juli 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn klagers raadsman mr. W.K. Cheng, [...], inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos en [...], hoofd zorg bij die
locatie,
gehoord.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 5 maart 2015, betreft het, ondanks zijn schouderklachten, niet arbeidsongeschikt verklaren van klager en het niet oproepen van klager door de medische dienst nadat
klager drie dagen had gewerkt en zijn schouderklachten waren verergerd.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Klager heeft schouderklachten. De inrichtingsarts achtte klager in staat ‘afwisselend’ werk te verrichten waarbij de lichaamshouding wordt afgewisseld. Dergelijke arbeid is echter tot
op heden niet aangeboden aan klager. Na drie dagen werken waren klagers schouderklachten toegenomen. Hij is niet opgeroepen door de medische dienst. Klager heeft herhaaldelijk bij de inrichtingsarts aangegeven dat hem geen afwisselend werk wordt
aangeboden, maar hier is niets mee gedaan. De medische dienst heeft niet aan de arbeidsmedewerkers gecommuniceerd dat klager alleen afwisselend werk kan verrichten. Klager is zelfs door de werkmeester teruggestuurd naar de afdeling, omdat er geen
afwisselend werk beschikbaar was. Vervolgens heeft hij een rapport gekregen. Conform de jurisprudentie van de beroepscommissie dient de inrichtingsarts die een gedetineerde in staat acht aangepaste arbeid te verrichten, zich er van te vergewissen dat
in
de inrichting de mogelijkheid bestaat dergelijke arbeid te verrichten (RSJ 17 maart 2015, 15/66/GM).

Door en namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt – zakelijk weergegeven –ingenomen. Klager is bij binnenkomst in de inrichting onderzocht. Hij was in de vorige inrichting reeds doorverwezen naar de orthopedisch chirurg. Noch de
inrichtingsarts noch de orthopedisch chirurg heeft afwijkingen aan klagers schouder kunnen constateren. Zijn schouderklachten vormden dan ook geen reden hem arbeidsongeschikt te verklaren en klager moest aan het werk. Er is nog een second opinion bij
een collega-arts gevraagd. Die vond evenmin afwijkingen aan de schouder maar achtte klager op psychische gronden arbeidsongeschikt. De psychiater en psycholoog waren het hiermee echter niet eens, zodat de arbeidsongeschiktheidsverklaring weer is
teruggedraaid. Het werk dat wordt aangeboden is heel variabel. Het soort werk is afhankelijk van de orders die binnenkomen. Dit kan per week verschillen. Andere gedetineerden met klachten gaan tussendoor vaak even staan of lopen. Dat is geen enkel
probleem. Regelmatig vindt overleg plaats tussen de werkmeester en de verpleegkundigen. Ook in het geval van klager is aan de arbeid doorgegeven dat klager afwisselend werk dient te verrichten.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in een penitentiaire inrichting niet hetzelfde karakter of dezelfde functie heeft als arbeid buiten de inrichting. In detentie wordt arbeid aangeboden om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te bieden.

Na onderzoek zijn geen afwijkingen aan klagers schouder geconstateerd. De inrichtingsarts heeft klager arbeidsgeschikt geacht. Klager is geadviseerd om bij het verrichten van de arbeid meer af te wisselen in het zitten en staan. De beroepscommissie is
van oordeel dat in het geval aangepast werk wordt voorgeschreven, de inrichtingsarts zich er tevens van dient te vergewissen dat in de inrichting de mogelijkheid bestaat om dergelijk aangepast werk te verrichten. De beroepscommissie stelt op basis van
het verhandelde ter zitting vast dat de in de inrichting aangeboden arbeid eenzijdig kan zijn, maar dat er gedurende de arbeid wel mogelijkheden bestaan voor klager zich even te verzetten door te gaan staan of lopen.
Uit het medisch dossier volgt dat klager op 9 maart 2015 is onderzocht door de medische dienst nadat hij aangaf dat hij, na drie dagen te hebben gewerkt, meer last had gekregen van zijn schouder. Er is contact opgenomen met de afdeling ‘metaal’.
Gevraagd is of andere werkzaamheden voor klager beschikbaar waren. Klager kon staand inpakwerk gaan doen.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, mede in aanmerking genomen dat geen afwijkingen aan klagers schouder zijn vastgesteld, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als
in
strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie merkt hierbij op dat het in het algemeen aanbeveling verdient zeker bij klachten als de onderhavige afwisselingsmomenten in te
bouwen in eentonige werkstromen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. H.J.P. Kroeze, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 augustus 2015

secretaris voorzitter

Naar boven