Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1379/GB, 21 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1379/GB

Betreft: [klager] datum: 21 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Wezepoel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 april 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 19 maart 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager komt gelet op de voorwaarden in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. De politie heeft geen bezwaar tegen het verlenen van vrijheden onder strikte bijzondere voorwaarden. Dat klager in
het politiesysteem geclassificeerd zou staan als een ‘verzetpleger’ is onbegrijpelijk, nu dat gaat om een eenmalig incident uit 1992 en niet meer relevant is. Hetzelfde geldt voor het etiket ‘recidiverende zedenpleger’. Voorts is ook het advies van het
Openbaar Ministerie (OM) onvoldoende zwaarwegend om aan plaatsing in een b.b.i. in de weg te staan, nu het gestelde risico op slachtofferconfrontatie onvoldoende is geconcretiseerd, de politie het verlofadres heeft goedgekeurd en er geen uitspraak kan
worden gedaan omtrent het mogelijke recidiverisico. Dat de reclassering geen plan van aanpak wenst te maken gelet op klagers ontkennende houding kan niet aan klager worden tegengeworpen. Het reclasseringsadvies dient dan ook gepasseerd te worden. De
selectiefunctionaris heeft kortom onvoldoende gemotiveerd dat klager een maatschappelijk risico vormt en waarom de vermeende risico’s niet door bijzondere voorwaarden kunnen worden ondervangen. Gezien het stadium van detentie en het feit dat er aan
klager geen interventies worden aangeboden, kan de plaatsing in een b.b.i. juist een bijdrage leveren aan de re-integratie van klager.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De adviezen van het OM en de politie zijn duidelijk negatief. Slechts wanneer er redenen zijn om tot verlofverlening over te gaan, adviseert het OM bijzondere voorwaarden op te leggen. De politie vermeldt de weigeringsgronden van artikel 4, onder b, e
en g, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Bij onderhavige beslissing dient te worden uitgegaan van een veroordeling in eerste aanleg. Nu de adviezen aangeven dat er een risicoanalyse gemaakt dient te worden, maar de reclassering
aangeeft dat hiervan geen inschatting gemaakt kan worden nu klager niet meewerkt, zijn er alles overziend te veel onzekerheden om klager in deze fase van zijn detentie in een regime met meer vrijheden te plaatsen.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico
vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. De reclassering kan gelet op klagers ontkennende houding geen inschatting maken van het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden dat klager vormt, zo blijkt uit het reclasseringsadvies van 1 april 2015. Er kunnen geen
delictgerelateerde factoren worden vastgesteld, maar wel worden er risicofactoren met betrekking tot klagers denkpatronen, gedrag, vaardigheden en relaties die hij aangaat aanwezig geacht. Daarbij zijn de adviezen van het OM en de politie negatief van
aard, hetgeen van belang wordt geacht nu klager in preventieve hechtenis verblijft. Het OM adviseert negatief mede gelet op het recidiverisico en de ernst van het feit waarvoor klager in eerste aanleg door de rechtbank schuldig is bevonden en is
veroordeeld. Het vorenstaande in aanmerking nemend acht de beroepscommissie het aannemelijk dat er bij klager ondanks zijn ontkennende houding sprake is van een recidiverisico en dat derhalve geen sprake is van een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico. De beroepscommissie is van oordeel dat er gelet op het vorenstaande voorzichtigheid geboden is bij detentiefasering en dat plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting vooralsnog niet aan de orde is. Een verlofverlening kan in dit kader
aangewezen zijn, zodat klager kan laten zien of hij met aan hem verleende vrijheden goed om kan gaan. Gelet op het vorenstaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 21 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven