Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0730/TA, 20 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 15/730/TA

betreft: [klager] datum: 20 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 4 maart 2015 van de beklagcommissie bij de inrichting, op een klacht van [...], verder te noemen klager, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting
[...], juridisch medewerker.

Klagers raadsman, mr. N.A. Heidanus, heeft schriftelijk meegedeeld dat hij en klager ter zitting zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de (voortdurende) weigering klager bezoek van zijn vriendin te laten ontvangen.

De beklagcommissie heeft het beklag, voor zover in beroep aan de orde, op materiële gronden gegrond verklaard en klager ter zake een tegemoetkoming van
€ 40,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep is alleen gericht tegen de gegrondverklaring op materiële gronden. Klager heeft in februari 2014 medegedeeld dat hij een relatie had gekregen met een oud-stagiaire van de inrichting en dat hij graag contact met haar wilde onderhouden. De
screeningsprocedure is toen in gang gezet, met als uitkomst dat klager contact met haar mocht hebben en dat zij op (onbegeleid) bezoek mocht komen. Na haar tweede bezoek, halverwege maart 2014, bleek dat dit voor veel onrust zorgde bij personeel en
medeverpleegden die met de oud-stagiaire te maken hadden gehad. Voor het bezoek van de vriendin is vervolgens geen toestemming meer gegeven, vanwege strijdigheid met de orde in de inrichting. Op 10 april 2014 is beslist een pas op de plaats te maken en
onderzoek te doen naar de aard van de relatie tussen klager en zijn vriendin ten tijde van haar stage. Ook zijn andere beperkingen in het contact tussen klager en zijn vriendin opgelegd. Op 17 april 2014 zijn de beperkingen geëvalueerd; er bleken geen
aanwijzingen te zijn dat het contact tussen klager en zijn vriendin tijdens haar stage grensoverschrijdend was geweest. Telefonisch contact werd weer toegestaan. Op 25 april 2014 is beslist dat klager tijdens zijn verloven weer met zijn vriendin mocht
afspreken. Maar zij mocht niet meer in de inrichting op bezoek komen omdat verscheidene personeelsleden daar moeite mee hadden. In dat verband zijn drie argumenten voor het bezoekverbod te noemen: de mogelijke beeldvorming dat een relatie tussen een
patiënt een oud-stagiaire normaal is, het ongemak van medewerkers wanneer zij klager en de oud-stagiaire tegenkomen in de inrichting, en het idee van patiënten dat hun vertrouwen wordt beschaamd omdat de oud-stagiaire door haar contact met hen over
privacygevoelige informatie beschikt.
Het bezoek had ook in eerste instantie niet toegestaan mogen worden. Die toestemming is te snel gegeven. Inmiddels is de onrust binnen de inrichting afgenomen en kan klagers vriendin wel op bezoek komen.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In een eerdere procedure is een klacht van klager over de andere opgelegde beperkingen in het contact met zijn vriendin (dan het onthouden van toestemming voor bezoek) gegrond verklaard. De beklagcommissie heeft toen geoordeeld dat de door de
inrichting
aangevoerde feiten en omstandigheden ter rechtvaardiging van de oplegging van de beperkingen in het contact al bekend waren toen eerder het contact tussen klager en zijn vriendin wel werd toegestaan. Dat geldt ook in de onderhavige zaak. De
omstandigheid dat een nieuwe behandelcoördinator van een nieuwe afdeling op basis van dezelfde feiten mogelijk nieuw inzicht verwerft, doet daar niets aan af. Ook in het verdere verloop van de later weer toegestane contacten is nimmer van relevante
nieuwe belastende omstandigheden gebleken die hadden mogen leiden tot voortzetting van het verbod op bezoek van klagers vriendin.

3. De beoordeling
Aan klager is het aanvankelijk toegestaan bezoek van zijn vriendin, die eerder als stagiaire in de inrichting had gewerkt, te ontvangen. Vervolgens is beslist dat bezoek te weigeren omdat dit onrust bij verpleegden en medewerkers veroorzaakte.
Naar het oordeel van de beroepscommissie had het hoofd van de inrichting, alvorens het bezoek toe te staan, gedegen onderzoek moeten doen naar de impact van dit bezoek op medeverpleegden en personeel en daarmee op de orde en veiligheid in de
inrichting.
De omstandigheid dat dit is nagelaten, kan in een later stadium niet zonder meer aan klager worden tegengeworpen.
De aangevoerde argumenten voor de beslissing klagers vriendin niet meer als bezoek toe te laten, moeten worden geacht reeds bekend te zijn geweest - dan wel hadden in ieder geval onderkend moeten worden - toen in februari 2014 werd beslist over de
toelaatbare contacten tussen klager en zijn vriendin. Tegen die achtergrond kan de enkele omstandigheid dat het bezoek aan klager enige onrust binnen de inrichting veroorzaakte, niet tot het oordeel leiden dat de beslissing dat bezoek niet meer toe te
staan niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond, bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. Dr. B.C.M. Raes en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven