nummer: 02/1888/GV
betreft: [klager] datum: 11 oktober 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.de Keuning namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 september 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager ambtshalve strafonderbreking verleend voor de maximale duur van drie maanden.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Klager is tijdens het uitzitten van zijn vrijheidsstraf op 4 september 2002 heengezonden om plaats te maken voor een andere gedetineerde en dient zich weer te melden op 4 december 2002.Klager maakt bezwaar tegen het heenzenden dat louter om organisatorische redenen plaatsvindt, zonder dat enig overleg met klager heeft plaatsgevonden. Klager heeft gesolliciteerd en wil gaan werken. Indien hij zich in december 2002opnieuw moet melden, dient hij het aanvaarden van een baan tot volgend jaar uit te stellen. De bevoegdheid tot het ambtshalve strafonderbreking verlenen ex artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering is naar mening van klagerniet bedoeld ter bestrijding van organisatorische problemen. Er wordt misbruik gemaakt van bevoegdheid. Ook is het hoogst onbehoorlijk om zonder overleg tot strafonderbreking over te gaan. Verzocht wordt om het resterend deel van deopgelegde straf kwijt te schelden.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager behoort tot de categorie arrestanten. Van klager was in de gemeentelijke basisadministratie geen adres bekend en daarom is klager in de arrestatieprocedure opgenomen. Indien van hem wel een adres bekend zou zijn geweest, zouhij eerder opgeroepen zijn om zijn straf te ondergaan in een zelfmeldinrichting. Op 4 september 2002 bleek dat klager, die op het politiebureau verbleef, nog steeds niet in een penitentiaire inrichting kon worden geplaatst. Ditheeft ertoe geleid dat op die datum besloten is om aan klager ambtshalve strafonderbreking te verlenen. De veronderstelling van klager, dat er elders in het land wel cellen beschikbaar zouden zijn, is niet juist. Vermoedelijk duidtklager dan op cellen met een andere bestemming. Overigens staat het klager vrij om in overleg met het bureau bijzondere diensten een afspraak te maken over de voortzetting van zijn detentie op een eerdere datum dan de datum waaropde ambtshalve strafonderbreking eindigt. Op deze wijze kan klager de straf op korte termijn ondergaan en zich daarna geheel wijden aan sollicitaties en staat de detentie een nieuwe betrekking niet in de weg.
3. De beoordeling
De beroepscommissie is niet bevoegd om het namens klager gedane verzoek tot kwijtschelding van het resterend deel van klagers straf te beoordelen. Hij kan hiertoe een gratieverzoek indienen, gericht aan Hare Majesteit de Koningin,bij de Directie Bestuurszaken van het Ministerie van Justitie.
Op grond van artikel 72, tweede lid, Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie.
Onder gedetineerde wordt in artikel 1, onder e, Pbw verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.
Klager, aan wie strafonderbreking is verleend waarbij de tenuitvoerlegging van de straf wordt geschorst en die ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift niet in detentie verbleef, valt niet onder voornoemde begripsbepaling.De beroepscommissie is van oordeel dat een redelijke toepassing van de wet met zich brengt dat klager, die niet om de strafonderbreking heeft gevraagd, niettemin ontvankelijk is in zijn beroep.
Op grond van artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering kan de Minister de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.
De beslissing van de Minister tot ambtshalve strafonderbreking aan klager is gelet op voornoemd artikel 570b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering niet in strijd met de wet.
De beroepscommissie overweegt dat de Minister bij de beslissing tot heenzending van klager geen rekening heeft gehouden met diens persoonlijke omstandigheden. Dat dergelijke beslissingen als gevolg van capaciteitsproblemen zeerfrequent en snel moeten worden genomen doet aan het vorenstaande niet af. De Minister wil klager in beroep in zijn bezwaren tegemoet komen door hem op een eerdere datum, dan de datum waarop de ambtshalve strafonderbreking eindigt,terug te laten melden. Op deze wijze wordt klager binnen afzienbare termijn in staat gesteld om weer deel te nemen aan het arbeidsproces.
Gelet op het hiervoor overwogene is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Derhalve zal het beroep ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 oktober 2002
secretaris voorzitter