Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0632/TA, 10 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/632/TA

betreft: [klager] datum: 10 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 februari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is gehoord [...], juridisch medewerker bij voormelde tbs-inrichting.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers bewegingsvrijheid van 13 tot 17 november 2014 beperkt is geweest tot zijn afdeling, terwijl daaraan geen beslissing tot afdelingsarrest (als bedoeld in artikel 33 van de Bvt) ten grondslag heeft gelegen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft zijn klaagschrift tijdig meegegeven aan een sociotherapeut en hem gevraagd dit in de brievenbus van de commissie van toezicht te deponeren. Na
een aantal weken had klager evenwel nog geen ontvangstbevestiging van de commissie van toezicht ontvangen. Hier heeft hij de sociotherapeut op aangesproken en pas na verscheidene telefoontjes is de brievenbus van de commissie van toezicht geleegd. Nu
het klaagschrift weken in de brievenbus van de commissie van toezicht is blijven liggen, moet de datum van verzending van het klaagschrift (en niet de datum van ontvangst van het klaagschrift door de commissie van toezicht) als ‘indieningsdatum’ worden
aangemerkt. Gelet hierop is klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De brievenbus van de commissie van toezicht wordt meermalen per week geleegd door medewerkers van de patiëntenadministratie. Als de
maandcommissaris in de inrichting is, leegt hij de brievenbus ook. Gelet hierop is klagers standpunt dat het klaagschrift weken in de brievenbus heeft gelegen niet aannemelijk. Maar ook als klagers klaagschrift wel lang in de brievenbus zou hebben
gelegen is klager niet-ontvankelijk in zijn beklag, aangezien hij het klaagschrift eerst op 22 december 2014 heeft opgesteld. Overigens is de commissie van toezicht in december 2014 overspoeld met klachten. Het is dus goed mogelijk dat klager langer
dan
normaal op een ontvangstbevestiging van de commissie van toezicht heeft moeten wachten.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 58, vijfde lid, van de Bvt moet het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Als dag waarop het klaagschrift is
ingediend, geldt die van de ontvangst door de secretaris dan wel de dagtekening, bedoeld in het tweede lid. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de
verpleegde in verzuim is geweest.

Klager klaagt over afdelingsarrest in de periode van 13 tot 17 november 2014. Uit zijn klaagschrift blijkt dat hij het klaagschrift op 22 december 2014 heeft opgesteld. Het klaagschrift is op 30 december 2014 ingekomen bij de commissie van toezicht.

Uit het vorenstaande blijkt dat klager zijn klaagschrift (ruim) buiten de in artikel 58, vijfde lid, van de Bvt genoemde beklagtermijn heeft ingediend, zodat klagers stelling dat zijn klaagschrift tijdig in de brievenbus van de commissie van toezicht
is
gedeponeerd maar daarin weken is blijven liggen, niet aannemelijk is. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat klager niet in verzuim is geweest. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan
derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. dr. B.C.M. Raes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven