Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0889/GA, 26 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/889/GA

betreft: [klager] datum: 26 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 maart 2015 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover daartegen beroep is ingesteld, betreft de vertraging in klagers detentiefasering door herhaalde fouten van de trajectbegeleider.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft op 29 april 2014 een verzoek ingediend te worden geplaatst in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). De
casemanager/trajectbegeleider
is vanaf de veroordeling van klager op 6 februari 2014 verantwoordelijk voor klagers traject. Omdat klager geen duidelijkheid kreeg omtrent zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i. heeft hij op 23 juni 2014 een verzoek ingediend te worden geplaatst in
een gestapeld traject, een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en aansluitend een penitentiair programma (p.p.). Klager ging er vanuit dat de aanvraag voor een reclasseringsrapportage op dat moment reeds was ingediend en niet pas na de
aanvraag van 23 juni 2014. Klager ontving pas op 17 oktober 2014 een beslissing voor selectie voor een gestapeld traject en op 4 november 2015 is hij overgeplaatst naar z.b.b.i. De Ent te Rotterdam. Klager meent dat de afhandeling van zijn verzoeken
onvoldoende voortvarend heeft plaatsgevonden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie overweegt dat een beroep in beginsel schriftelijk wordt afgedaan. De beroepscommissie acht zich in deze zaak ook voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en nu
klager geen argumenten heeft aangevoerd waarom een schriftelijke behandeling naar zijn mening niet volstaat, wijst de beroepscommissie het verzoek af.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat in het algemeen de directeur enige tijd moet worden
gegeven om de aanvraag te completeren met de daarvoor benodigde stukken en adviezen. De vertraging die is opgetreden, in ieder geval na de aanvraag van 29 april 2014 voor plaatsing in een b.b.i., lijkt te zijn ingegeven door de vraag of een
reclasseringsrapportage benodigd was en of niet moest worden gekozen voor een aanvraag voor plaatsing in een z.b.b.i./p.p. Wat betreft de aanvraag van 23 juni 2014 is gebleken dat kort nadien de nodige voorbereidingen voor een inrichtingsadvies zijn
getroffen, waaronder het aanvragen van een reclasseringsrapportage. Dat in het vervolg ook hierin enige vertraging is opgetreden, houdt volgens de directeur onder meer verband met het uitgebreidere onderzoek dat benodigd was. De vertraging overschrijdt
daarmee nog niet de grenzen van de redelijkheid. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 26 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven