Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1086/GA, 23 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1086/GA

Betreft: [klager] datum: 23 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.E. van der Zee, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 april 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 mei 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.E. van der Zee en [...], directeur zorg en behandeling, en [...], plaatsvervangend
vestigingsdirecteur van het PPC.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 7 april 2015, inhoudende dat klager een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) dient te ondergaan voor de duur
van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft geen antipsychotica nodig. Hij stemt in met oraal innemen van de medicatie omdat hij anders plat gespoten wordt. Dwangmedicatie is heel heftig.
Er was geen sprake van een concreet incident. Er is enkel een voorbeeld genoemd. Dwangmedicatie kan alleen in geval van uiterste noodzaak worden gebruikt. Als dwangmedicatie als stok achter de deur wordt gebruikt, is dat onterecht. Dat de
dwangmedicatie
gedurende drie maanden zou moeten worden toegediend, is onvoldoende onderbouwd. Er is geen sprake van een second opinion door een onafhankelijk psychiater. Het gevaarscriterium is vrij algemeen beschreven. Het tbs-delict wordt gebruikt om het gevaar te
onderbouwen. Dwangmedicatie kan alleen gebruikt worden als ultimum remedium.
Klager is recent een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. Hij verblijft nu vier maanden in het PPC. Hij is direct vanuit het politiebureau in het PPC geplaatst.

Door de directeuren is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager neemt zijn medicatie alleen in als hem een bevel tot toediening dwangmedicatie wordt aangezegd. Anders zou hij weigeren om de medicatie in te nemen. Hij neemt derhalve zijn medicatie onder dwang in.
De onafhankelijk psychiater Van B. is directeur behandeling. De eerste aanvraag dateert van 27 maart 2015. De dag daarna wordt de aanvraag gezien door de tweede beoordelaar. Dit gebeurt nooit later in verband met de urgentie. Van B. is vlak voor 27
maart 2015 begonnen met werken bij het PPC.
De toediening van dwangmedicatie is noodzakelijk omdat er sprake is van schizofrenie bij klager en er gevaar is dat hij (ernstig) lichamelijk letsel aan een ander toebrengt of een ander van het leven berooft. Dit gevaar blijkt uit klagers gedrag op de
afdeling en zijn voorgeschiedenis. Nadat klager gestopt was met antipsychotische medicatie werd hij heel druk, dreigend en slecht te corrigeren en te beheersen. Hij wilde niet met de psychiater spreken, bedreigde de psychiater en zette andere
gedetineerden onder druk om shag en eten aan hem te geven.
Klager is eerder tbs opgelegd.
Het is noodzakelijk om hem medicatie onder dwang te laten innemen. Hij is nu rustiger en beter hanteerbaar. Gelet op de stoornis van klager is een langere periode voor het toepassen van de a-dwangbehandeling noodzakelijk.

3. De beoordeling
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen heeft de directeur advies ingewonnen bij A.H. H, behandelend psychiater van klager en bij M. van B., niet-behandelend psychiater.

De beroepscommissie stelt vast dat uit die adviezen naar voren komt dat bij klager sprake is van schizofrenie en een persoonlijkheidsstoornis. Nadat hij gestopt is met het innemen van antipsychotische medicatie is waargenomen dat klager afgleed in
maniforme gedragingen met een psychotische component hetgeen zijn gedragsproblemen verergerde. Klager was druk en geagiteerd op de afdeling, bedreigde zijn behandelaar en nam voortdurend een dreigende houding aan naar personeel en medegedetineerden.
Klager stond niet open voor overleg over behandelmogelijkheden en weigerde om antipsychotische medicatie in te nemen.
De enige manier om de impasse in de behandeling en het gevaar, voortkomend uit de stoornis, op dit moment af te wenden is dwangbehandeling type A, aldus de behandelend en niet-behandelend psychiater.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat hij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige
behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling
voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden toe te passen kan, nu
vaststaat dat klager alleen nadat de directeur een beslissing tot dwangbehandeling heeft genomen antipsychotische medicatie inneemt, derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Gebleken is dat de als niet-behandeld psychiater aangeduid Van B. de functie heeft van directeur behandeling. Hoewel vast is komen staan dat zij niet direct bij klagers behandeling betrokken was, ziet de beroepscommissie overeenkomstig
RSJ 3 december 2013, 13/2585/GA, bezwaren in het optreden van de directeur behandeling als niet bij de behandeling betrokken zijnde psychiater. De aard van haar functie als directeur behandeling brengt met zich dat zij verantwoordelijk is voor alle in
het PPC verblijvende gedetineerden. Op die wijze is zij (indirect) betrokken bij de behandeling van de gedetineerden. Tevens bestaat er op grond van de functie directeur behandeling een hiërarchische verhouding tussen haar en de overige in het PPC
werkzame psychiaters. De beroepscommissie heeft geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijke oordeelsvorming van de directeur behandeling, maar acht het van belang dat voorkomen wordt dat de schijn van vooringenomenheid, gelet op de verschillende
functies van deze directeur, kan worden gewekt. De beroepscommissie beveelt dan ook aan met het oog hierop de werkwijze en taakverdeling in het PPC aan te passen en de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring te doen bij een psychiater die
niet
werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar de gedetineerde, ten aanzien van wie de beslissing tot toepassing van de dwangbehandeling wordt genomen, verblijft.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven