Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0869/GM, 22 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:22-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/869/GM

betreft: [klager] datum: 22 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingspsycholoog verbonden aan het Detentiecentrum Zeist,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 11 maart 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De zaak zou behandeld worden ter zitting van de beroepscommissie van 18 mei 2015, in de p.i. Amsterdam Over-Amstel. Omdat de naar klager gestuurde uitnodiging retour kwam en er van hem geen woon- of verblijfplaats bekend was, is de
inrichtingspsycholoog
in de gelegenheid gesteld haar standpunt schriftelijk kenbaar te maken.
Van deze mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 november 2014, betreft het handelen van de psycholoog, waardoor klager een indicatie voor verblijf op een meerpersoonscel kreeg.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in zijn beroepschrift het volgende aangevoerd.
Klager vindt het merkwaardig dat zijn klacht pas twee en een halve maand na indienen bekend is geworden.
Op 30 oktober 2014, de dag na binnenkomst in het detentiecentrum, heeft klager met een psycholoog gesproken. Klager krijgt een indicatie voor een éénpersoonscel (epc).
In november 2014 spreekt hij met een andere psycholoog, maar klager geeft aan liever met de psycholoog te spreken met wie hij eerder sprak. Het gesprek wordt toch voortgezet. De indicatie voor verblijf in een epc blijft gehandhaafd.
Op 24 of 25 november 2014 hoort klager van de psycholoog met wie hij in eerste instantie sprak dat zijn epc indicatie wordt ingetrokken, zonder enige logische reden.
Klager begrijpt niet waarom hij geen psychische begeleiding krijgt en waarom zijn epc indicatie, die hij in eerdere inrichtingen ook had, niet gehandhaafd is.

De inrichtingspsycholoog heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Zij heeft klager een epc indicatie gegeven vanwege het door hem gestelde verhaal dat hij in een andere
inrichting getuige was geweest van een ernstig incident. Uit het later ontvangen pso/isp dossier bleek dat het door klager genoemde incident nooit was voorgevallen. Om die reden krijgt klager een meerpersoons cel (mpc) indicatie. Klager weigert naar
een
mpc te gaan, waardoor hij in een afzonderingscel terecht komt. Als de collega psycholoog belt met de vorige inrichting, waarbij het verhaal van klager bevestigd wordt, krijgt klager alsnog een epc indicatie.

3. De beoordeling
De beroepscommissie leidt uit de stukken af dat, nadat er enige tijd onduidelijkheid was omtrent een ernstig incident binnen de penitentiaire inrichting Veenhuizen, waar klager eerder verbleef en waar klager stelde getuige van te zijn geweest, zijn epc
indicatie is ingetrokken. Nadat er nogmaals navraag is gedaan naar de situatie destijds en duidelijk werd wat er gebeurd was en welke gebeurtenis voor klager traumatisch was geweest, is klager alsnog de epc indicatie verleend.
Vast staat dat klager door de hiervoor geschetste en mede door zijn verklaringen ontstane onduidelijkheid korte tijd een mpc indicatie heeft gehad, maar dat hij zijn epc indicatie weer kreeg zodra duidelijk was wat er daadwerkelijk eerder was
voorgevallen en waaraan klager eerder zijn epc indicatie ontleende.
Niet is gesteld of gebleken dat deze periode onnodig lang zou hebben geduurd of dat er onvoldoende aanleiding zou zijn geweest de situatie nader te onderzoeken.
Dat klager niet meer in gesprek wil met de psycholoog, omdat hij het vertrouwen in haar kwijt is maakt niet dat aan klager niet langer de hem toekomende zorg zou worden verleend.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingspsycholoog niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, dr. B.C.M. Raes, dr. Ing. C.J. Ruissen en J.G.J. de Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 22 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven