Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1254/GV, 16 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:16-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1254/GV

betreft: [klager] datum: 16 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 april 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het verzoek is afgewezen omdat klager zou hebben gefraudeerd bij een urinecontrole en daarnaast softdrugs zou hebben gebruikt. Met betrekking tot het softdrugsgebruik wordt verwezen naar een
uitslag van een urinecontrole van 9 maart 2015. Klager was van mening dat die uitslag niet juist kon zijn. Hangende het herhalingsonderzoek is duidelijk geworden dat klager een stuk cake had gegeten waarin, naar later bleek, hasj was verwerkt. Deze
stelling van klager is door de directeur niet nader onderzocht. Het tegen die beslissing ingediende beklag is op 15 april 2015 door de beklagcommissie gegrond verklaard. Die uitslag van de urinecontrole kan daarom niet als grond dienen voor de
afwijzing
van het verzoek om algemeen verlof. Klager heeft weliswaar eerder, in het laatste kwartaal van 2014 softdrugs gebruikt, maar dat mag hem, gelet op de nadien schone urinecontroles, niet worden tegengeworpen. Ten aanzien van de tweede grond, het
vermeende
frauderen bij een urinecontrole op 12 januari 2015, wordt door klager die fraude met klem tegengesproken. Het betrof een niet aangekondigde urinecontrole en klager had kort tevoren geürineerd. Daarom heeft hij voorafgaand aan het produceren van urine
meerdere bekers water gedronken. Hij heeft dit tegenover het dienstdoende personeel ook aangegeven en hem is gezegd dat daar rekening mee zou worden gehouden. Uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie komt naar voren dat bij een laag
kreatininegehalte uitgegaan mag worden van fraude. Wel wordt aangegeven dat er sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden, waardoor fraude niet aannemelijk hoeft te worden geacht. Daarvan was bij klager sprake. Hij is water gaan drinken om urine te
kunnen produceren, niet om invloed uit te oefenen op de uitslag van die controle. Klager is overigens voor dat gestelde frauderen nimmer disciplinair gestraft, waardoor hij in dit geval ook niet in beklag kon gaan. Daarom kan de uitslag van die
urinecontrole ook niet aan klager worden tegengeworpen. Klagers gedrag in de inrichting wordt als positief aangemerkt en hij verblijft sinds 20 januari 2015 in het plusprogramma. Politie en het openbaar ministerie (OM) hebben positief geadviseerd ten
aanzien van een verlof. Klager heeft belang bij het verlof omdat hij zich moet kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de samenleving. Aan klager zou, indien een eventueel verlof niet meer mogelijk is, een financiële tegemoetkoming moeten worden
toegekend.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager stelt dat de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek niet op de juiste gronden zou zijn genomen. Ten aanzien van het softdrugsgebruik geldt dat de beklagcommissie het door klager ingediende beklag gegrond heeft verklaard. Op zich was het
gebruik wel vastgesteld maar dit had volgens de beklagcommissie niet tot een disciplinaire straf mogen leiden. De directeur heeft tegen die beslissing beroep ingesteld, zodat deze beslissing van de beklagcommissie nog niet onherroepelijk vaststaat.
Met betrekking tot het verweer dat het te lage kreatininegehalte bij de urinecontrole van 12 januari 2015 niet heeft geleid tot een sanctie, en dus ook niet zou mogen meetellen bij de beoordeling, geldt dat de directeur dat te lage gehalte wel heeft
meegenomen in zijn advies ten aanzien van het verzoek om algemeen verlof. Klager wist wat de gevolgen van water innemen konden zijn voor de uitslag van de urinecontrole. Beide verweren treffen daarom geen doel. Klager is overigens eerder vanuit een
beperkt beveiligde inrichting teruggeplaatst naar een normaal beveiligde inrichting in verband met verboden gebruik.
Indien klager in de periode van 9 maart 2015 tot het moment van beoordeling van een volgend verzoek om algemeen verlof geen positieve uitslag levert en hij goed blijft functioneren in de inrichting, kan op dat verzoek positief worden beslist.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, zulks in verband met in verband met de verdenking van fraude bij een urinecontrole.
De politie heeft desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen de verlening van algemeen verlof van klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zesendertig maanden met aftrek, wegens
– kortweg – Opiumwetdelicten en Handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 november 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beklagcommissie heeft het beklag tegen de oplegging van een disciplinaire straf, wegens een positieve uitslag van een urinecontrole, gegrond verklaard en daarbij overwogen dat weliswaar vast staat dat klager softdrugs gebruikt heeft maar dat hij
niet
verantwoordelijk kon worden gehouden voor dat feit. Tegen die uitspraak heeft de directeur beroep ingesteld maar de uitspraak van de beklagcommissie blijft, tot het moment dat de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond zou verklaren, in
stand. Weliswaar kon de selectiefunctionaris ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing niet weten dat de beklagcommissie dat beklag gegrond zou verklaren maar, achteraf oordelend, moet worden gezegd dat de grond van het drugsgebruik de
afwijzing van het verzoek om algemeen verlof niet kan dragen.

Dat is anders bij de aan klager verweten (poging tot) fraude bij de urinecontrole van 19 januari 2015. Uitgangspunt blijft dat bij een te laag kreatininegehalte van het urinemonster in beginsel uitgegaan moet worden van (poging tot) fraude van die
urinecontrole. Dat is slechts anders indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is hier naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake. Om het kreatininegehalte te kunnen beïnvloeden in die mate dat dat gehalte onder de 2.0 mmol/l
blijft, is nodig dat een uitzonderlijk grote hoeveelheid water wordt gedronken. Weliswaar is namens klager aangevoerd dat hij meerdere bekers water zou hebben gedronken maar die vermelding is onvoldoende om te kunnen spreken van een uitzonderlijk grote
hoeveelheid. De beroepscommissie acht daarom fraude bij die urinecontrole – bij gebreke aan een nadere feitelijke onderbouwing zijdens klager – aannemelijk. De omstandigheid dat de directeur daarvoor geen disciplinaire straf heeft willen opleggen maakt
dit oordeel niet anders. Die fraude, die gelijk moet worden gesteld aan gebruik van harddrugs, levert een contra-indicatie op voor verlofverlening, welke een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de
Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven