Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0939/GV, 11 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/939/GV

betreft: [klager] datum: 11 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 maart 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft inmiddels een geldig legitimatiebewijs, een aanvaardbaar verlofadres, positieve adviezen van het Openbaar Ministerie, de politie en de inrichting. Klager stelt dat er geen sprake
van
kan zijn dat hij afspraken niet nagekomen zou zijn nu hij nooit concrete afspraken heeft gemaakt. Een reële inschatting van mogelijke risico’s is er niet. Het bevreemdt klager dat zijn verlofaanvraag op basis daarvan is afgewezen terwijl de
beroepscommissie in een eerdere uitspraak ten aanzien van klager het argument van risico’s als onvoldoende zwaarwegend achtte. Nu klagers fictieve einddatum nadert en het er niet naar uit ziet dat zijn zaak binnenkort zal worden behandeld, vindt klager
het heel belangrijk om met verlof te gaan. Klager moet namelijk een aantal zaken regelen met instanties die hij niet vanuit de inrichting kan regelen. Het belangrijkste voor klager is om zich op tijd aan te melden bij een school. Klager heeft een
relatief langdurige celstraf achter de rug en heeft alle belang bij een soepele overgang van zijn detentiebestaan naar de vrije maatschappij. Van een concreet onderzoek naar de risico’s bij een eventueel verlof blijkt niet. Telkens wordt volstaan met
een verwijzing naar het passieve bestaan van klager in de inrichting en met verwijzing naar rapporten van de inrichting waarin mededelingen worden gedaan met de strekking dat de houding van klager weinig inzicht in zijn geestestoestand biedt en dat om
die reden risico’s niet kunnen worden uitgesloten. Klagers afstandelijke instelling is zijn vrije keuze. Aan deze instelling kan geen redelijk argument worden ontleend om klager de mogelijkheid tot verlof te onthouden nu hieruit niets voortvloeit
omtrent mogelijke risico’s. Klager verzoekt om compensatie.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager blijft zich in het PPC onbegeleidbaar opstellen. Bij plaatsing in het PPC werd een sterke behoefte tot begeleiding gesignaleerd. Zo meldde de psycholoog van de
inrichting
waar hij daarvoor verbleef: “Het beeld dat in IFZO geschetst wordt klopt eveneens. Er lijkt een discrepantie te zijn en ook dat klopt. Er is met betrokkene iets aan de hand waar ik conform de wet BIG niet over kan uitwijden en waar verder onderzoek bij
het PPC naar gedaan moet worden. Het beeld is echter dusdanig ernstig dat een spoedplaatsing is gevraagd. De afdeling is niet in staat een inschatting te maken juist omdat de pathologie van betrokkene zich uit in inactiviteit en teruggetrokkenheid.’’
In
de uitspraak van de beroepscommissie van 27 januari 2015 met het kenmerk 14/4706/GV is gesteld dat er een reële inschatting van risico’s moet worden gemaakt. Dit is in het PPC tot heden niet mogelijk gebleken door de ontkennende en passieve houding van
klager. Nu er geen inschatting kan worden gemaakt op recidiverisico en risico op letsel voor anderen is verlofverlening onverantwoord. Daarbij laat het zich aanzien dat er met klager geen afspraken te maken zijn.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het PPC Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Er is onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof, er is onbetrouwbaarheid gebleken met betrekking tot het nakomen van afspraken.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening mits er een contactverbod wordt opgelegd met S.E.

3. De beoordeling
Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens een gekwalificeerd vermogensdelict. Tegen dit vonnis is beroep in cassatie ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 26 juni
2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 27 januari 2015 met het kenmerk 14/4076/GV aangegeven het risico voor een niet ongestoord verlof op grond van de in de bestreden beslissing aangevoerde gronden, met name gelegen in de passieve opstelling
van klager, onvoldoende zwaarwegend te vinden om een afwijzing op te baseren. Ook gaf de beroepscommissie in voornoemde uitspraak aan het van belang te achten dat er met het oog op mogelijke vervolgaanvragen een reële inschatting van het risico wordt
gemaakt. Klagers verlofaanvraag is op 19 maart 2015 wederom afgewezen. De overgelegde informatie die ten grondslag lag aan de plaatsing van klager in het PPC dateert van juli 2014 en is verouderd. Dat er met klager geen afspraken te maken zijn, is
onvoldoende onderbouwd nu nergens uit de stukken blijkt welke afspraken klager niet nagekomen zou zijn. Uit het advies van de directeur van het PPC Vught blijkt niet dat er ten aanzien van klager inschatting van risico’s kan worden gemaakt. Gezien het
vorenstaande oordeelt de beroepscommissie dat de afwijzende beslissing onvoldoende gemotiveerd is. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de beslissing van de Staatssecretaris dient te worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek. Bovendien nadert
klagers fictieve einddatum. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. Zij beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na
ontvangst van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Brossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 11 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven