Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0598/GA, 10 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/598/GA

betreft: [klager] datum: 10 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraak van 20 januari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 april 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij
daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman, mr. Y. Bouchikhi, heeft schriftelijk bericht dat hij en zijn kantoorgenoten verhinderd zijn ter zitting te verschijnen en heeft om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht. De voorzitter van
de beroepscommissie heeft medegedeeld dat het verzoek om aanhouding niet zal worden toegewezen, maar dat van hetgeen ter zitting is verklaard een verslag zal worden opgemaakt dat aan partijen zal worden toegezonden, waarop klager en zijn raadsman
kunnen
reageren. Op 15 mei 2015 is van klagers raadsman een nadere toelichting op het beroep ontvangen. Een kopie hiervan is aan de directeur toegezonden. Op 28 mei 2015 is een reactie van de directeur op de nadere toelichting op het beroep van klagers
raadsman van 15 mei 2015 ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager alsmede zijn raadsman toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, wegens het feit dat klager driemaal te laat op de arbeid is verschenen.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt schriftelijk– zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager wil wel werken, maar kan niet werken. Klager was ten tijde van het te laat komen op de arbeid in afwachting
van een bezoek van de arbo-arts. Klager is al jaren arbeidsongeschikt in verband met medische klachten. Hij heeft als gevolg van een ongeluk een gebroken nek gehad en is lang behandeld met haloframe. Thans heeft hij nog veel pijn in zijn nek en heeft
hij een posttraumatische stressstoornis, hetgeen hij wel degelijk eind 2013 tijdens het intakegesprek heeft meegedeeld. De inrichting(sarts) heeft nimmer medische informatie opgevraagd bij zijn huisarts en/of het ziekenhuis waar hij is behandeld. Het
ligt op de weg van de directeur om overeenkomstig artikel 42 van de Pbw de gedetineerde te onderzoeken op zijn geschiktheid voor deelname aan de arbeid. Daarnaast is klager niet onherroepelijk veroordeeld. Klager was dan ook ingevolge het bepaalde in
artikel 47, derde lid, van de Pbw niet verplicht de aan hem opgedragen arbeid te verrichten.
In reactie op het opgemaakte verslag van de zitting is namens klager aangevoerd dat klager meteen na zijn plaatsing in de p.i. heeft aangegeven dat hij arbeidsongeschikt zou zijn. Dat de p.i. pas in december 2014 een medisch onderzoek heeft gelast naar
de situatie van klager is niet aan hem te wijten. Klager is bij zijn binnenkomst in de p.i. geen arbeidsverplichting opgelegd vanwege zijn beperkingen. Klager mocht er derhalve op vertrouwen dat hij van de p.i. een vrijstelling had gekregen van de
arbeid. Er is ook nimmer arbeid op maat aangeboden dan wel rekening gehouden met zijn beperkingen. Zijn werkzaamheden bestaan voornamelijk uit bovenhandswerk, duw- en trekwerk en (zwaar) tillen. Voorts heeft de directeur nagelaten te vermelden in welk
opzicht de arbeid in de p.i. verschilt van de arbeid buiten.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is in eerste aanleg veroordeeld en het hoger beroep loopt nog. Omdat hij in een gevangenis verblijft is hij
verplicht arbeid te verrichten. Ten tijde van het te laat komen op de arbeid in oktober en november 2014 was klager niet arbeidsongeschikt verklaard in de p.i.. Klager heeft eerst op 12 december 2014 aangegeven dat hij arbeidsongeschikt zou zijn. In
verband daarmee is op 19 december 2014 informatie opgevraagd bij het ziekenhuis. Deze informatie is op 15 januari 2015 ontvangen. Vervolgens heeft klager op 15 januari 2015 een consult bij de arbo-arts gehad. De arbo-arts heeft mede op grond van de
ontvangen informatie van het ziekenhuis, inhoudende dat er geen aanwijzingen bestonden voor arbeidsongeschiktheid, klager niet arbeidsongeschikt verklaard. Wel heeft de arbo-arts geoordeeld dat hij bepaalde soorten werkzaamheden niet kan verrichten,
waaronder bovenhands werk, duw- en trekwerk en zwaar tillen. De arbeid in de p.i. verschilt van de arbeid buiten, in die zin dat er lichter werk kan worden aangeboden. Om die reden wordt een arbeidsongeschiktheid buiten in de p.i. opnieuw beoordeeld.
In reactie op de nadere toelichting op het beroep van klagers raadsman is door de directeur – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat klager er zelf verantwoordelijk voor is dat hij tijdig aangeeft dat hij, zoals hij stelt, arbeidsongeschikt is. Nu
klager
ten tijde van het te laat komen op de arbeid niet (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was verklaard, was hij verplicht arbeid te verrichten.
3. De beoordeling
In artikel 47, derde lid, van de Pbw is bepaald dat gedetineerden die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld verplicht zijn de aan hen door de directeur opgedragen arbeid, zowel binnen als buiten de inrichting of afdeling,
te verrichten.

Vast staat dat klager ten tijde van de oplegging van de disciplinaire straf op 10 november 2014 niet door de arbo-arts arbeidsongeschikt was verklaard. Evenmin is klager later, na onderzoek door de arbo-arts na klagers arbeidsongeschiktheidsmelding op
12 december 2014, door de arbo-arts arbeidsongeschikt verklaard. Klager was derhalve gehouden de door de directeur opgedragen arbeid te verrichten en daarmee ook op tijd op de arbeid te verschijnen. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de
beslissing van de directeur om daarvoor aan klager onderhavige disciplinaire straf op te leggen niet onredelijk en onbillijk is.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J. Schagen MA en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van
R. Boerhof, secretaris, op 10 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven