Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0146/GB, 29 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/146/GB

betreft: [klager] datum: 29 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 januari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, op 20 maart 2015 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als afgestrafte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 26 december 2014 in Nederland gedetineerd. Hij verbleef voordien in de Sentro di Detenhon i Korekshon Korsou (SDKK) te Curaçao. Op 26 december 2014 is hij in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught geplaatst, van waaruit hij
op 13 januari 2015 is geplaatst in de EBI.

2.2. Klager ondergaat sinds 2006 een gevangenisstraf van vierentwintig jaar met aftrek wegens het medeplegen van moord, het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging van geweld tegen personen en diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke
v.i.-datum valt op of omstreeks 14 oktober 2021.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
Klagers raadsvrouw heeft bij gelegenheid van het horen pleitnotities overgelegd en het woord gevoerd overeenkomstig de inhoud daarvan, welke inhoud aan deze uitspraak is gehecht en welke voor hier ingevoegd geldt. Voorts is nog het volgende naar voren
gebracht. Namens klager wordt aan de beroepscommissie verzocht om haar beslissing te stellen in plaats van die van de selectiefunctionaris. Klager merkt nog op dat hij in het verleden wel een keer ontsnapt is maar dat hij met de andere gedetineerde,
die
als organisator van het vluchtplan op Curaçao kan worden aangemerkt, verder niets van doen heeft. Klager verbleef in de gevangenis in Curaçao in een andere afdeling dan die gedetineerde en is nergens bij betrokken geweest. Het verblijf in de EBI valt
hem zwaar, hij is erg geïsoleerd. Klager heeft familie in Nederland die hem zou kunnen bezoeken. Hij zou graag overgeplaatst worden naar een gevangenis met een normaal beveiligd regime.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de p.i. Vught is aangegeven dat de zaak van klager zowel op Curaçao als in Nederland zeer mediagevoelig is. Omdat klager eerdere ontvluchtingen heeft ondernomen, waarbij hij in het verleden gijzeling
en fysiek geweld niet heeft geschuwd, en gelet op het feit dat de laatste ontvluchtingspoging niet heeft kunnen doorgaan, wordt klager gekwalificeerd als zeer vluchtgevaarlijk. Een eventuele ontvluchting zal kunnen leiden tot zeer grote
maatschappelijke
onrust.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 8 januari 2015 in de p.i. Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager is in 2006 op Curaçao veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar vanwege de moord op een Nederlands echtpaar. Deze zaak is zowel in Curaçao als in Nederland uitvoerig in de media geweest. In maart 2009 is hij aan detentie ontsnapt door
personeel te gijzelen, waarna hij na een maand weer is aangehouden. Op 15 mei 2014 is klager wederom ontsnapt en vervolgens op 24 juni 2014 aangehouden.
Op 15 oktober 2015 wordt er een handgranaat gegooid op een woonhuis in Curaçao. Uit onderzoek blijkt dat de opdrachtgever voor deze actie in detentie verblijft op dezelfde afdeling als klager. Uit verklaringen in het kader van dat onderzoek komt verder
naar voren dat deze medegedetineerde een grote uitbraak aan het voorbereiden was. Hierbij zouden 12 gedetineerden van afdeling 6 worden bevrijd rond de kerstdagen. Klager verbleef eveneens op afdeling 6. Uit politierapportage komt verder naar voren dat
klager samen met die medegedetineerde en een derde medegedetineerde eerder uitbraken heeft georganiseerd. Teneinde die uitbraak te voorkomen is klager overgeplaatst naar de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de p.i. Vught.
Gelet
op klagers vluchtgevaarlijkheid heeft de directeur van de BPG geadviseerd klager te plaatsen in de EBI. Nadat klager op de hoogte was gebracht van dit advies, reageerde hij met de woorden: “Dat is goed”.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager op grond van de beschikbare informatie moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Klager is vanuit Curaçao in de p.i. Vught geplaatst in verband met een hem opgelegde lange gevangenisstraf.
In maart 2009 is klager na een korte gijzeling ontvlucht, waarna hij na een maand weer werd aangehouden. Ook in mei 2014 is hij ontvlucht, waarna hij op 24 juni 2014 is aangehouden. In oktober 2015 is een handgranaat geworpen op een huis in Curaçao.
Uit
onderzoek bleek dat een medegedetineerde van klager opdrachtgever was van deze aanslag. Uit aanvullend onderzoek kwam verder naar voren dat die medegedetineerde voornemens was om met klager en andere gedetineerden te ontvluchten. Sprake was onder meer
van voorbereidingen van een ontvluchting met gebruikmaking van explosieven en automatisch vuur. Gericht op de planmatige uitvoering waren vanuit de detentiesituatie contacten gelegd met daarvoor in aanmerking komende leden van een criminele
organisatie.
Daaruit blijkt dat er sprake was van het voorhanden hebben van geld, macht en middelen om invulling en uitvoering te geven aan voornemens tot ontvluchting. In dit verband is onder andere gebleken dat speciaal voor de uitvoering Latijns-Amerikanen
zouden
worden ingevlogen en dat sprake zou zijn van de inzet van vuurwapens, een vaartuig en helikopters. Ook zou sprake zijn van de inzet van een (vooralsnog verborgen) machinegeweer Browning, punt 50. Er zouden minimaal twaalf (levensgevaarlijke)
gedetineerden, waaronder klager, bevrijd moeten worden, een en ander met medewerking van een aantal bewaarders. Een en ander zou besproken zijn op 9 december 2014, waarbij ook een (inmiddels geïdentificeerde) bewaarder aanwezig was. De bevrijde
gedetineerden zouden met een jacht naar een ander land worden vervoerd. Gelet op een en ander vonden de autoriteiten op Curaçao een voortgezette detentie van klager aldaar absoluut onverantwoord. In geval van ontvluchting zou er sprake zijn van een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico en van maatschappelijke onrust, nog afgezien van de mate van geweld waarvan in dat geval sprake zou kunnen zijn, indien dit van doorslaggevende betekenis zou (kunnen) zijn voor het welslagen van een poging tot
ontvluchting.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
In artikel 26, aanhef en onder a, van de Regeling is bepaald dat alvorens het selectievoorstel wordt voorgelegd aan de selectie-adviescommissie EBI dit wordt voorzien van externe justitiële informatie, in ieder geval van het meldpunt-GRIP en het
Openbaar Ministerie, omtrent het vlucht- en maatschappelijk risico van betrokkene.
In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die wijzen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar of een ernstig gevaar voor personen of goederen, spoedshalve kan worden afgeweken van de
in
het eerste lid gestelde procedure.

4.4. Klager is vanuit de SDKK-gevangenis op Curaçao overgeplaatst naar de p.i. Vught omdat gevreesd werd dat een medegedetineerde in Curaçao een ontvluchtingspoging met gebruik van geweld tegen personen aan het organiseren was, waarbij een aantal
medegedetineerden, waaronder ook klager, eveneens zouden ontvluchten. In Nederland is klager vervolgens geplaatst in de BPG van de p.i. Vught. Die overplaatsing naar Nederland en de plaatsing in de BPG in de p.i. Vught zijn hier verder niet aan de
orde.
Aan de orde is slechts de vraag of aannemelijk is dat klager voldoet aan een of beide voorwaarden voor plaatsing in de EBI.

4.5. Uit de door de selectiefunctionaris overgelegde informatie, waaronder een rapport van het Korps Politie Curaçao (KPC) van 18 december 2014 en een brief van het Openbaar Ministerie te Curaçao van 19 december 2014, komt (onder meer) het volgende
naar voren. Uit een onderzoek van het KPC - naar aanleiding van een incident waarbij een handgranaat op een woonhuis werd gegooid - zijn sterke indicaties naar voren gekomen dat een medegedetineerde van klager, de heer V., bezig was met het plannen van
een uitbraak uit de SDKK-gevangenis. Het plan van de heer V. was om met gebruikmaking van explosieven een betonnen muur van de SDKK-gevangenis tot ontploffing te brengen en daarbij minimaal twaalf gedetineerden van huisblok 6, waaronder de heer V. zelf
en klager, rond kerst of nieuwjaar 2014 te bevrijden. Buiten de gevangenismuren zou de coördinatie van de uitbraak in handen zijn van een lid van een criminele organisatie. Naar aanleiding van dit rapport heeft het Openbaar Ministerie te Curaçao
geadviseerd om klager, de heer V. en een andere medegedetineerde van klager, de heer D., op korte termijn naar (Europees) Nederland over te plaatsen.

4.6. De beroepscommissie stelt vast dat in het onderhavige geval informatie van het meldpunt-GRIP als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder a, van de Regeling ontbreekt. De beroepscommissie zal aan het ontbreken van die informatie geen gevolg
verbinden nu in het tweede lid van artikel 26 van de Regeling is bepaald dat bij een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar van de in het eerste lid genoemde voorwaarde spoedshalve kan worden afgeweken. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat
de informatie van het KPC vergelijkbaar is met informatie van het GRIP. Gelet op hetgeen volgt uit het rapport van het KPC en gelet op het feit dat klager zich eerder heeft weten te onttrekken aan detentie, acht de beroepscommissie aannemelijk dat ten
aanzien van klager sprake is van een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. De beslissing tot plaatsing van klager in de EBI kan dan ook niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 26, derde en vierde lid, van de Regeling merkt de beroepscommissie ten overvloede op het van belang te achten dat een eventuele beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI wordt onderbouwd met
informatie van het meldpunt-GRIP.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven