Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0842/GA, 26 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/842/GA

betreft: [klager] datum: 26 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Steenbrink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 mei 2015, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Steenbrink, en mevrouw [...], juridisch medewerker bij de p.i. Arnhem.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de terugplaatsing van verzoeker naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Namens klager wordt allereerst gepersisteerd bij hetgeen al eerder bij de beklagcommissie naar voren is gebracht. Klagers voornaamste bezwaar is dat de beklagcommissie niet ingaat op het argument dat de directeur in zijn beslissing geen keuze heeft
gemaakt tussen zogenaamd ‘rood’ en ‘oranje’ gedrag. De directeur had die keuze wel moeten maken. Het aan klager verweten gedrag betreft zogenaamd ‘oranje’ gedrag. Volgens het beleidsprogramma “Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT)” had
klager eerst gewaarschuwd moeten worden alvorens de directeur over mocht gaan tot degradatie. Daarnaast had ook klagers volledige gedrag beoordeeld moeten worden. Blijkens de rapportage die is opgemaakt in het kader van klagers voorwaardelijke
invrijheidstelling werd zijn gedrag in de inrichting als goed beoordeeld. Er was voor klager nog geen trajectplan opgesteld omdat tegen klager nog een strafzaak open stond. Klager heeft dat ook steeds duidelijk aangegeven. Hem is bij de gesprekken
nooit
aangegeven dat er een gevolg zou kunnen zijn voor zijn promotie dan wel degradatie. Overigens heeft klager het hoger beroep in de strafzaak ingetrokken en hij is inmiddels ook gepromoveerd. Klager heeft nooit gezegd dat hij niet aan re-integratie
wilde
meewerken. Klager had met zijn mentor en casemanager de afspraak, dat na afdoening van de strafzaak een trajectplan opgemaakt zou worden. Klager is van mening dat hij ten onrechte drie maanden in het basisprogramma heeft moeten verblijven.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Naar de mening van de directeur was er bij klager sprake van zogenaamd ‘rood’ gedrag. De directeur is er ook van uitgegaan dat dit duidelijk was voor klager. Inmiddels vermeldt de inrichting in de mededeling van de beslissing expliciet om welke kleur
gedrag het gaat. Klager weigerde deel te nemen aan het TR-traject en de cursus Kiezen Voor Verandering (KVV). Daarmee toonde klager aan geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn re-integratie.

3. De beoordeling.
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer
16 maart 2015 (kenmerk 14/3222/GA) dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te
zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het
uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.
Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden
vastgelegd.

In de mededeling van de bestreden beslissing wordt door de directeur geen keuze gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’ gedrag terwijl daarnaast uit de mededeling, noch uit de door de directeur in het kader van deze procedure aan de beklag- en/of
beroepscommissie overgelegde stukken blijkt van een nadere inhoudelijke – en voor toetsing vatbare – motivering. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht, nu klager inmiddels in het plusprogramma verblijft, termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 35,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 35,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven