Nummer : 15/475/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 19 februari 2015
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Krimpen aan den IJssel.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 10 februari 2015, inhoudende de oplegging van een aantal
toezichtmaatregelen in het kader van verzoekers status (‘hoog’) op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst), voor de duur van de periode ingaande op 10 februari 2015 en eindigend op 10 augustus 2015.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 17 februari 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 18 februari 2015. Daarenboven heeft de voorzitter op 19 februari 2015 telefonisch nadere inlichtingen doen
inwinnen bij de directeur.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dit niet het geval.
Vast staat dat verzoeker op de GVM-lijst staat met de status ‘hoog’ en dat de directeur verzoeker daarom eerder toezichtmaatregelen heeft opgelegd. Onder mededeling dat de verlenging van de maatregelen die passen bij de GVM-status ‘hoog’ passend is,
heeft de directeur bij beslissing van 19 januari 2015 beslist tot het verlengen van die toezichtmaatregelen. Als ingangsdatum van de verlenging heeft de directeur 19 januari 2015 aangegeven en als einddatum 19 juli 2015. De tenuitvoerlegging van deze
beslissing is op 29 januari 2015 door de voorzitter van de beroepscommissie geschorst omdat de door de directeur gegeven motivering onvoldoende werd geacht om te kunnen oordelen dat de noodzaak bestond voor het verlengen van de toezichtmaatregelen met
name omdat de motivering van die beslissing was gebaseerd op een GRIP-rapport van niet recente datum. Bovendien was de voorzitter niet van een deugdelijke belangenafweging gebleken.
Vervolgens heeft de directeur bij beslissing van 3 februari 2015 opnieuw toezichtmaatregelen opgelegd voor de duur van 7 dagen (naar de voorzitter begrijpt in afwachting van een nieuw GRIP-rapport).
Op 9 februari 2015 heeft het GRIP opnieuw over verzoeker gerapporteerd.
Bij de thans bestreden beslissing van 10 februari 2015 heeft de directeur andermaal een aantal toezichtmaatregelen opgelegd.
De voorzitter is van oordeel dat, anders dan door de raadsman van verzoeker naar voren is gebracht, de directeur daartoe bevoegd was en vindt in deze gang van zaken geen grond om de bestreden beslissing te schorsen.
Omdat namens verzoeker is gesteld dat verzoeker voorafgaand aan de beslissing waar het thans om gaat, nádat het GRIP-rapport van 9 februari 2015 door de directeur was ontvangen, niet is gehoord, wat in beginsel een belangrijk formeel gebrek zou
opleveren, heeft de voorzitter op dit punt telefonisch nadere inlichtingen doen inwinnen. Namens de directeur is desgevraagd meegedeeld dat verzoeker voorafgaand aan de onderhavige beslissing en na ontvangst van het nieuwe GRIP-rapportdoor de directeur
is gehoord. Afgaande op deze informatie ziet de voorzitter in zoverre geen grond om de bestreden beslissing te schorsen.
Ook overigens ziet de voorzitter daartoe geen grond. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waarin deze inhoudelijk ingaat op hetgeen in het nieuwe GRIP-rapport van 9 februari 2015 en rapportages uit de inrichting is gesteld, komt naar
voren dat er – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – een noodzaak is de betreffende toezichtmaatregelen op te leggen. De voorzitter acht hier in het bijzonder van belang de informatie dat verzoeker bedreigingen zou uiten jegens de door de
directeur genoemde derden, welke informatie blijkens de inlichtingen van de directeur door de Officier van Justitie en het Landelijk Parket actueel, betrouwbaar en concreet wordt beoordeeld. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen wordt
voorshands ook voldoende aannemelijk dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt waarbij de directeur de toezichtmaatregel van wekelijkse celinspectie heeft laten vervallen.
Nu de tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregelen is aangevangen op 10 februari 2015 is een maandelijkse toetsing nog niet aan de orde.
Gelet op het voorgaande is de beslissing van de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet onredelijk of onbillijk. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 19 februari 2015.
secretaris voorzitter