Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0254/SGA, 2 februari 2015, schorsing
Uitspraakdatum:02-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/254/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 2 februari 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 28 januari 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van opsluiting in een strafcel voor de duur van vijf dagen, ingaande op 28 januari 2015 om 13.20 uur en eindigende op 2 februari 2015 om 13.20 uur, wegens het weigeren van een opdracht van het personeel om medewerking te verlenen aan een urinecontrole
door geen urine af te staan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 29 januari 2015.

1. De beoordeling
Nu verzoeker in zijn schorsingsverzoek heeft aangegeven op 28 januari 2015 een klaagschrift te hebben ingediend bij de beklagcommissie acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klaagschrift is ingediend bij de beklagcommissie en
kan
verzoeker derhalve in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is voldoende aannemelijk dat verzoeker op 28 januari 2015 niet heeft meegewerkt aan een
urinecontrole
door geen urine te produceren. Verzoeker heeft in zijn schorsingsverzoek aangegeven dat het produceren van urine in verband met medische redenen niet is gelukt en dat er dus sprake is van onmacht. De directeur heeft hierop contact opgenomen met de
medische dienst en tevens kennis genomen van verzoekers medisch dossier. Van enige beperking dan wel van bijzonderheden met betrekking tot het afnemen van een urinecontrole is hieruit niet gebleken. Gelet op vorenstaande en in aanmerking nemende dat
verzoeker de gestelde medische problemen niet nader feitelijk heeft onderbouwd, is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker op medische gronden geen urine kon produceren. Gelet daarop kon de
directeur de onderhavige beslissing in redelijkheid nemen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op
2 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven