Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0568/GA, 8 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/568/GA

betreft: [klager] datum: 8 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Rotgans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 februari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Nieuwegein in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van de directeur tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt
– samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Door een p.i.w.- er is aan klager medegedeeld dat de crematie van zijn opa op 18 februari 2015 een zodanig uitzonderlijke omstandigheid betreft dat hiervoor apart, dus los van het algemeen verlof,
incidenteel verlof wordt toegekend. Voorts is de beklagrechter ten onrechte voorbijgegaan aan het bepaalde in artikel 21, derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Het algemeen verlof heeft plaatsgevonden
voor de beoogde verlofdatum zodat niet kan en mag worden gesteld dat het algemeen verlof hiervoor had dienen te worden aangewend. Ook is de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk. Het algemeen verlof was noodzakelijk voor het voorbereiden en het
voeren van een sollicitatiegesprek op 16 februari 2015 en kon derhalve niet ook worden gebruikt voor het bijwonen van de crematie. Aan klager was voorafgaande aan de ingang van het algemeen verlof ook niet bekend wanneer de crematie precies zou
plaatsvinden.

De directeur heeft daarop als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – gereageerd. Aan klager was voorafgaande aan de ingang van het algemeen verlof op 13 februari 2015 bekend dat de crematie na het algemeen verlof zou plaatsvinden. Uit de
monitoring rapportage van de casemanager blijkt namelijk dat de casemanager op 12 februari 2015 van klager had gehoord dat zijn opa was overleden en dat ‘de uitvaart waarschijnlijk op dinsdag zou plaatsvinden’. Voorafgaande aan de ingang van het
algemeen verlof is aan klager drie keer voorgesteld om het algemeen verlof te verplaatsen zodat hij er zeker van zou zijn dat hij de crematie kon bijwonen. Klager heeft hier echter niet mee ingestemd. Er dient dan ook voorbij te worden gegaan aan het
bepaalde in artikel 21, derde lid, van de Regeling. Daarnaast had klager in de inrichting voldoende tijd en ruimte voor het schrijven van de benodigde brieven en het verrichten van onderzoek voor zijn sollicitatie. Zonder nadere onderbouwing kan niet
worden gesteld dat het verrichten van deze activiteiten alleen mogelijk was tijdens het algemeen verlof.

3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van twee jaar en acht maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Klager is op 9 maart 2015 in vrijheid gesteld.

De beroepscommissie stelt vast dat klager heeft verzocht om incidenteel verlof voor het bijwonen van de crematie van zijn opa op 18 februari 2015. Uit de inlichtingen van de directeur wordt aannemelijk dat voorafgaande aan de ingang van het algemeen
verlof op 13 februari 2015 aan klager bekend was dat de crematie na het algemeen verlof zou plaatsvinden. Aan klager is toen meermalen voorgesteld het algemeen verlof te verplaatsen zodat hij er zeker van zou zijn dat hij de crematie kon bijwonen. Met
dit voorgestelde alternatief heeft klager niet ingestemd. Artikel 21, derde lid, van de Regeling beperkt voorts de mogelijkheden voor incidenteel verlof indien binnen een maand ook algemeen verlof wordt verleend. Gelet daarop is de beroepscommissie van
oordeel dat de bestreden beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond
worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van R. Boerhof, secretaris, op 8 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven