Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0188/GA, 15 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/188/GA

betreft: [klager] datum: 15 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.H.J. van Gaal, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 januari 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn klagers raadsman, mr. F.H.J. van Gaal, en [...], afdelingshoofd bij de locatie Sittard, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Als toehoorder was aanwezig mevrouw K. Kalloe, stagiaire bij de afdeling rechtspraak van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel met ingang van 1 december 2014, wegens een positieve uitslag op Benzodiazepine terwijl aan klager geen medicatie was voorgeschreven (G-2014-001273) en
b. een disciplinaire straf van twaalf dagen opsluiting in een strafcel met ingang van 6 december 2014, omdat door middel van een urinecontrole is vastgesteld dat klager voor de tweede maal harddrugs had gebruikt en op zijn cel een handelshoeveelheid
pillen, vallend onder harddrugs, is aangetroffen (G-2014-001277).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft valiumpillen van zijn celgenoot ingenomen om rustiger te kunnen slapen, hetgeen de positieve score op
Benzodiazepine heeft veroorzaakt. Hij is negentien jaar oud, maar in zijn ontwikkeling is hij een stuk jonger. Het is zijn eerste detentie. Nadat klager in de strafcel was opgesloten in verband met de positieve uitslag van de eerste urinecontrole, kwam
de uitslag binnen van de tweede urinecontrole. Deze tweede positieve uitslag is gebaseerd op de aanwezigheid van sporen van medicatie in zijn lichaam ten gevolge van gebruik voorafgaande aan de oplegging van de eerste straf. Het is onredelijk om onder
die omstandigheden aan klager een disciplinaire straf van twaalf dagen op te leggen. Klager ontkent dat hij een handelshoeveelheid harddrugs op cel had. Niet gebleken is dat de aangetroffen pillen zijn getest. Verwezen wordt naar de uitspraak van de
beroepscommissie van 17 februari 2015, nr. 14/3049/GA. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De score op Benzodiazepine was bij de tweede urinecontrole veel hoger, zodat is gebleken dat klager heeft bij gebruikt.
Iedere keer dat een gedetineerde een valiumtablet neemt, overtreedt hij het verbod als bedoeld in het zogenaamde Drugsontmoedigingsbeleid. De opgelegde straffen zijn conform het Drugsontmoedigingsbeleid. Hiervan wordt zelden afgeweken. De op klagers
cel
aangetroffen pillen zijn getest.

3. De beoordeling
a.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep ten aanzien van a. zal derhalve ongegrond worden verklaard.

b.
Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf volgt dat de straf om twee redenen is opgelegd, namelijk omdat klager voor de tweede maal harddrugs heeft gebruikt en omdat op zijn cel een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen.

Klager ontkent een handelshoeveelheid pillen, vallend onder harddrugs, op cel gehad te hebben. Hoewel door de directeur is aangevoerd dat de pillen in de inrichting zijn getest, is van de uitgevoerde ‘drugstest’ geen schriftelijk verslag overgelegd.
Bij
die stand van zaken staat niet vast dat in klagers cel een handelshoeveelheid pillen, vallend onder harddrugs, is aangetroffen. In zoverre is dan ook de grondslag aan de disciplinaire straf komen te ontvallen. De beroepscommissie gaat ervan uit dat van
de volledige disciplinaire straf zes dagen opsluiting in een strafcel zijn opgelegd in verband met de aanwezigheid van de handelshoeveelheid pillen en acht die straf voor zover opgelegd in verband met die handelshoeveelheid pillen onredelijk en
onbillijk.

Voor zover de straf tevens is opgelegd wegens het voor de tweede maal gebruiken van harddrugs staat vast dat klager valiumpillen heeft geslikt, terwijl deze medicatie niet aan hem was voorgeschreven. Als gevolg hiervan bleek op 30 november 2014 dat
klager positief had gescoord op Benzodiazepine bij een op 25 november 2014 afgenomen urinecontrole. Naar aanleiding hiervan is aan hem op 1 december 2015 de disciplinaire straf als vermeld onder a. opgelegd. Na oplegging van de disciplinaire straf
onder
a. is bij klager op 2 december 2014 een tweede urinecontrole afgenomen. Aannemelijk is dat de positieve uitslag van deze urinecontrole is veroorzaakt door de inname van valiumpillen voorafgaande aan de oplegging van de disciplinaire straf onder a.
Gelet
op de omstandigheid dat klager op het moment dat het tweede harddruggebruik werd geconstateerd, nog niet was bestraft voor het eerdere gebruik en gelet op de persoon en persoonlijkheid van klager, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in
zoverre had kunnen volstaan met oplegging van een voorwaardelijke disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zes dagen.

Hoewel uit het schriftelijk verslag blijkt dat klager ook positief heeft gescoord op het gebruik van cannabis, heeft deze positieve score geen grond gevormd voor oplegging van de disciplinaire straf.

Ten aanzien van de disciplinaire straf onder b. is de beroepscommissie het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat de directeur had kunnen volstaan met oplegging van een voorwaardelijk disciplinaire straf van opsluiting in
een strafcel voor de duur van zes dagen met de gebruikelijke proeftijd. Derhalve kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en dient het beklag in zoverre gegrond te worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden
toegekend
van € 60,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van b. gegrond nu er slechts grondslag bestond voor de oplegging van een voorwaardelijk disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zes dagen. Zij vernietigt in zoverre de
uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 60,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 15 mei 2015

secretaris voorzitter

Naar boven