Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0145/GA, 1 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/145/GA

betreft: [klager] datum: 1 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

gericht tegen een uitspraak van 10 maart 2015 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 april 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i.. Ter zitting heeft de beroepscommissie vernomen dat klager thans in
vreemdelingenbewaring verblijft en dat klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. S.G.E. Koumans, niet ter zitting zullen verschijnen. De voorzitter van de beroepscommissie heeft medegedeeld dat van hetgeen ter zitting is verklaard een verslag zal worden
opgemaakt welke aan partijen zal worden toegezonden, waarop klager en zijn raadsvrouw kunnen reageren. Op 21 mei 2015 is van klagers raadsvrouw een toelichting op het beroep ontvangen. Een kopie hiervan is aan de directeur toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het bij gelegenheid van een celinspectie aantreffen van een simkaart en een geheugenkaart in klagers verblijfsruimte op 29
november 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van
€ 22,50 toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De disciplinaire straf is opgelegd op 29 november 2014. De schriftelijke mededeling daarvan is op 30 november 2014
administratief uitgewerkt en is dan ook op die dag ondertekend, hetgeen vaker zo gebeurt.
Klager is op 26 november 2014 in de betrokken cel geplaatst. Op het moment dat een gedetineerde in een cel wordt geplaatst, wordt samen met de gedetineerde bekeken of de inventaris in orde is en of er niets ontbreekt dan wel beschadigd is. Vervolgens
heeft op 28 november 2014 in de betrokken cel een bijzondere celinspectie plaatsgevonden. Tijdens deze grondige celinspectie is in ieder geval ook gecontroleerd op de plek – een gleuf boven de deur naar de sanitaire ruimte – waar op 29 november 2014
tijdens de dagelijkse celinspectie een simkaart en een geheugenkaart is aangetroffen. Dit is namelijk een bekende plek om contrabande te verstoppen. Op 28 november 2014 was daar niets aangetroffen. De conclusie is dan ook dat tijdens het verblijf van
klager op de cel contrabande is aangetroffen die van hem is.

Namens klager is in reactie op het opgemaakte verslag van de zitting het volgende
– zakelijk weergegeven – aangevoerd. Niet is met enig stuk onderbouwd of op 28 november 2014 alleen de inventarisatielijst is nagelopen of dat er een dagelijkse (globale) celinspectie dan wel een bijzondere (zeer uitvoerige) celinspectie heeft
plaatsgevonden. In geval alleen de inventarisatielijst is nagelopen en/of een dagelijkse celinspectie heeft plaatsgevonden, kan het zeer wel zijn dat op 28 november 2014 niet op de plek is gekeken waar de dag erna een simkaart en een geheugenkaart is
aangetroffen. Daardoor valt niet uit te sluiten dat de simkaart en de geheugenkaart zich al in de betrokken cel bevonden op het moment dat klager in die cel werd geplaatst. Onder die omstandigheden kan klager, die op dat moment twee dagen in de
inrichting verbleef, niet verantwoordelijk worden gehouden voor de op zijn cel aangetroffen voorwerpen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie constateert dat de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf dateert van 30 november 2014 en dat in die schriftelijke mededeling is vermeld dat ‘heden’ een disciplinaire straf is opgelegd ‘met ingang van 29 november 2014’,
nu ‘gisteren’ bij gelegenheid van een celinspectie een simkaart in klagers verblijfsruimte is aangetroffen. Door de directeur is hierover in beroep opgemerkt dat de disciplinaire straf is opgelegd op 29 november 2014 en dat de schriftelijke mededeling
daarvan op 30 november 2014 administratief is uitgewerkt en ondertekend. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan deze werkwijze leiden tot verwarring. De disciplinaire straf lijkt daardoor immers in strijd met de wet met terugwerkende kracht te
zijn opgelegd, terwijl dat gelet op voornoemde – en in deze plausibele – toelichting van de directeur niet het geval is geweest. De beroepscommissie vraagt hier aandacht voor, maar zal hieraan geen consequenties verbinden.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt. In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk
kan
worden gesteld. Vast staat dat klager op 26 november 2014 in de betrokken cel is geplaatst en dat daar bij gelegenheid van een dagelijkse celinspectie op 29 november 2014 contrabande (een simkaart en een geheugenkaart) is aangetroffen. Voorts is door
de
directeur aangevoerd dat tijdens de bijzondere celinspectie op 28 november 2014 juist ook is gecontroleerd op de plek waar de volgende dag de simkaart en de geheugenkaart zijn aangetroffen, omdat dit een bekende plek is om contrabande te verstoppen.
Gelet hierop acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat de contrabande zich reeds op de betreffende plek bevond voordat klager in de betrokken cel werd geplaatst, zoals klager stelt. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat klager
verantwoordelijk kan worden gesteld voor de aangetroffen contrabande en dat de beslissing van de directeur om daarvoor aan klager onderhavige disciplinaire straf op te leggen niet onredelijk en onbillijk is.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J. Schagen MA en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van R. Boerhof, secretaris, op 1 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven