Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1071/GA, 29 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:29-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Dagprogramma  v

Uitspraak

nummer: 02/1071/GA
betreft: [klager] datum: 29 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 15 mei 2002 van de beklagcommissie bij locatie SOV van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam te Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 september 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager en de heren [...] en [...], respectievelijk afdelingshoofd en plaatsvervangend locatiedirecteur bij voormeldelocatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover thans nog aan de orde:
de plaatsing in het unit 4 van de strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV).

De beklagcommissie heeft het beklag sub a ongegrond verklaard en klager ten aanzien van het beklag onder b niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verblijft nog steeds in unit 4. Hij volgt daarbij een zogenaamd omgekeerd dagprogramma. Klagers moet op een aparte luchtplaats luchten, heeft als enige sport en recreatie terwijl ook het onderwijs individueel gebeurt. Hetenige moment dat klager zijn medebetrokkenen ziet, is tijdens de arbeid en in het weekeinde. Klagers verblijfsruimte (cel 16) is bestemd tot unit 4. Klagers verblijfsruimte ligt gebouwelijk gezien in de unit waar ook de betrokkenenin de reguliere eerste fase verblijven. Klager verblijft sedert zijn komst in de inrichting in dezelfde verblijfsruimte.
Op dit moment zijn er geen andere betrokkenen in unit 4 geplaatst. Dit heeft tot gevolg dat klager feitelijk geïsoleerd is. Dat strookt volgens klager niet met de wettelijke regeling.
Klager is in unit 4 geplaatst omdat hij negatief gedrag zou vertonen. Klager heeft volgens de inrichting geen verslavingsbeleving. Klager heeft voorafgaand aan zijn plaatsing op in de SOV een plan van aanpak opgesteld. Dat plan isdoor de leiding van de SOV goedgekeurd. Toen klager eenmaal was geplaatst is een en ander volledig veranderd. Klager is van mening dat hij in unit 4 is geplaatst omdat de inrichting bang is dat klager een negatieve invloed heeft opde andere gedetineerden. Klager is mening dat hij niet geestelijk afhankelijk is van de verdovende middelen.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Hetgeen klager verklaart over de plaats van zijn verblijfsruimte is feitelijk juist. Reden daarvoor is dat klager thans de enige passant in de inrichting is. Hij heeft daarom enkel individuele activiteiten. Indien er meer mensen inunit 4 zouden worden geplaatst, kan klager weer gemeenschappelijk met die betrokkenen deelnemen aan de aangeboden activiteiten. Nu is zulks onmogelijk. Klager is geplaatst in unit 4 omdat hij zijn verslaving ontkent. De behandelingvan de verslaving is voor de inrichting een kernpunt. De betrokkene moet daaraan willen werken. Indien de verslaving wordt ontkend, is hij moeilijk te handhaven in het reguliere SOV-programma. Indien klager aantoont gemotiveerd meete willen werken aan een aanpak van zijn verslaving kan hij terug worden geplaatst naar de reguliere eerste fase van de SOV. Zolang dat niet het geval is kan de inrichting niet anders dan klager te plaatsen in unit 4. Hij verblijftin de inrichting op basis van een rechterlijke beslissing. De inrichting mag hem niet zo maar naar een andere inrichting (laten) plaatsen.

3. De beoordeling
Bij de beoordeling van het onderhavige beroep is het wettelijk kader als volgt. Volgens artikel 44d, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) vindt de tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor deopvang van verslaafden (SOV-inrichting) plaats in drie fasen. Het tweede lid van artikel 44d Pm luidt als volgt: „De tenuitvoerlegging in de eerste en tweede fase vindt plaats in een inrichting in een regime van beperktegemeenschap. De directeur bepaalt in de concept-huisregels welke regimes van toepassing zijn.“ In hoofdstuk 2 van de -huisregels is onder meer bepaald: „ De bewoners die een SOV maatregel hebben opgelegd gekregen zijn verplicht meete werken aan de inhoud van het programma. Als zij daarmee niet akkoord gaan, wordt hen gedurende de periode van de opgelegde maatregel uitsluitend de wettelijk verplichte activiteiten aangeboden.“ Volgens artikel 3, derde lid onderd, van de Pm duurt het dagprogramma minimaal 59 uur per week en worden daarin minimaal 41 uur aan activiteiten en bezoek aangeboden. Uit de Memorie van toelichting (TK, 1997-1998, 26 023, nr. 3) is het volgende van belang: "Erzullen ook gedetineerden zijn die niet willen participeren en daardoor terecht komen op de afdeling van niet-gemotiveerden. Het verblijf op die bijzondere afdeling is echter niet vrijblijvend in die zin dat gedetineerden overwegendop cel verblijven en dat er van hen helemaal niets meer wordt verwacht. In de eerste plaats zullen zij voortdurend worden gestimuleerd om toch aan het resocialisatieprogramma mee te doen. In de tweede plaats zal op die afdeling inieder geval een structureel regime worden geboden." In de Nota van toelichting bij het Besluit van 27 maart 2001, Stb 159 tot wijziging van de Penitentiaire maatregel met betrekking tot de strafrechtelijke opvang verslaafden wordtonder meer opgemerkt: "Het minimumprogramma wordt slechts aangeboden in de zogenoemde unit 4. In unit 4 vindt opvang van personen plaats die (tijdelijk) niet of niet meer willen meewerken aan het in de SOV aangeboden programma." Inde toelichting bij artikel 44d wordt nog opgemerkt dat het minimumdagprogramma voor de eerste fase - zoals voorgeschreven in artikel 3, derde lid onder d, van de Pm - slechts geldt voor betrokkenen die in unit 4 (ook genoemd depassantenfase) verblijven. Voor betrokkenen die in de reguliere eerste fase verblijven, geldt een ruimer dagprogramma met meer mogelijkheden voor activiteiten en bezoek. De wet bevat geen vormvoorschriften voor het geval eenbetrokkene wordt teruggeplaatst naar de fase waarin slechts het minimumprogramma wordt aangeboden.
Aan de orde is de vraag of terugplaatsing van klager in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk is. Niet gesteld of gebleken is dat het klager naterugplaatsing aangeboden programma niet voldeed aan het wettelijk minimum. Van niet-naleving van vormvoorschriften bij de terugplaatsing is geen sprake nu de wet aan die beslissing geen formele eisen stelt. Dit laat overigensonverlet dat het aangewezen is dat bij terugplaatsing de betrokkene gemotiveerd wordt kenbaar gemaakt wat de grond voor de terugplaatsing is. Niet gebleken is dat klager onvoldoende is geïnformeerd Overigens verdient het gelet opde ingrijpendheid van de terugplaatsing om elk misverstand uit te sluiten aanbeveling dat betrokkene de beslissing ook op schrift ontvangt.
In het bijzonder gelet op het door en namens klager ter zitting van de beroepscommissie verwoorde standpunt is voldoende aannemelijk geworden dat klager niet bereid was mee te werken aan het voor hem geldende programma in de eerstefase. Het vorenstaande maakt dat niet kan worden gezegd dat de onderhavige beslissing van de directeur is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift, noch dat die beslissing, daarbij rekening houdende met alle in aanmerkingkomende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
De omstandigheid dat klager sedert 4 maart 2002 in unit 4 verblijft, maakt dat oordeel niet anders. Klager is immers, zo blijkt uit de (niet weersproken) reactie namens de directeur, steeds in de gelegenheid geweest om zijnbereidheid te tonen en zodoende mee te werken aan een terugkeer naar het in de eerste fase van de SOV geldende gewone regime. Het beroep zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt daarbij nog dat klager, indien hij niet verder wenst deel te nemen aan het SOV-traject, hij genoegen zal moeten nemen met zijn verblijf in unit 4 ofwel op grond van het bepaalde in artikel 38s van hetWetboek van Strafrecht aan de rechter kan verzoeken om de wenselijkheid en/of noodzakelijkheid van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de (SOV-)maatregel te beoordelen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooijman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 oktober 2002

secretaris voorzitter

Naar boven